Slordigheden

Voor Vice Versa #01 2014 schreef bijzonder hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking Paul Hoebink een column over de slordigheden in het discours over ontwikkelingssamenwerking en reflecteerde hij op wat deze clichés betekenen voor het ontwikkelingsbeleid.  

Als ik me erger – ik geef het toe – dan is dat nogal snel aan slordigheden. Vooral aan slordigheden die keer op keer terugkeren in wat chique het ‘discours’ wordt genoemd, en op die manier cliché geworden zijn. Laat ik er twee opnoemen die in allerlei betogen, tot aan ministeriële nota’s toe, opduiken in debatten rondom ontwikkelingssamenwerking.

De eerste gaat ongeveer als zo: ‘Ontwikkelingshulp is recent sowieso van minder betekenis geworden, omdat andere financiële stromen zoals investeringen en overmakingen van migranten vele malen groter zijn geworden.’ Dat is een slordige bewering om twee redenen. Allereerst is dit geen nieuw fenomeen. Halverwege de jaren negentig was het totaal aan particuliere middelen dat naar ontwikkelingslanden ging, bijvoorbeeld al circa vijf keer zo groot als de officiële ontwikkelingshulp. Het is dus geen recent fenomeen en men vergeet hierbij twee belangrijke dingen te zeggen. Ten eerste dat die particuliere stroom aan middelen ook een negatieve stroom veroorzaakt, en dat doet ontwikkelingshulp niet. Bij de investeringen kunnen we dat moeilijker zien, omdat het daar verloopt via de Bermuda’s of de Amsterdamse zuidas en via interne verrekeningen in grote ondernemingen die op allerlei plekken op de aarde terecht kunnen komen. Bij de bankleningen is dat duidelijker, omdat midden van de jaren negentig ontwikkelingslanden gezamenlijk 60 miljard dollar meer betaalden aan de banken aan rente en aflossing dan ze aan nieuwe leningen ontvingen.

De tweede reden waarom deze opmerking generaliserend en dus slordig is, is dat deze stromen veelal een andere richting hebben. Bankleningen gingen begin jaren tachtig vooral naar Latijns-Amerika en in de jaren negentig naar Oost-Azië. Landen in Sub-Sahara Afrika krijgen ze over het algemeen niet. Particuliere investeringen gaan eerst en vooral naar China en daarna naar een dozijn andere landen. Nog geen twee tot drie procent van die investeringen gaat naar Sub-Sahara Afrika en daar dan vooral naar olie- en goudwinning. Zelfs de overmakingen van migranten gaan voor een derde naar India en China en voor ongeveer 50 procent naar een tiental andere landen, waaronder tegenwoordig ook Roemenië en Polen.

De opmerking dat ontwikkelingshulp aan betekenis heeft verloren, is dus niet nieuw, te generaliserend en daarom slordig. Ondanks het feit dat China en India nog belangrijke hulpontvangers zijn en Afghanistan en Pakistan de top aanvoeren, staan in die top ook Mozambique en Ethiopië. Voor veel landen is ontwikkelingshulp – voorlopig nog – een belangrijke inkomstenbron.

Een tweede slordigheid die tot cliché geworden is: ‘De meeste armen wonen tegenwoordig in middeninkomenslanden.’ Die opmerking is alleen al geografisch onjuist, omdat de meeste armen altijd al in India en China woonden. Dat deze twee landen middeninkomenslanden zijn geworden, heeft daar niets aan veranderd, Deze opmerking gaat een beetje terug op mijn, nogal kritische, bespreking van Paul Colliers The Bottom Billion. Deze zwierf door Engeland en belandde onder andere op het bureau van collega Andy Summer. In een mailuitwisseling vroegen wij ons af waar Collier die Bottom Billion dacht te vinden in ‘fragile, landlocked, very poor states’. Sindsdien heeft Andy er een halve industrie van gemaakt om aan te geven dat de armen toch vooral in Azië wonen en duikt dat in allerlei verhalen weer op. Daarachter volgt dan de constatering dat ‘nu’ ongelijkheid het belangrijkste fenomeen is geworden, niet armoede. Opnieuw, waarom ‘nu’? Dat was het toch altijd al, zeker in snel groeiende economieën? Dat is toch een van de eigenschappen van het kapitalisme, dat een kleine groep door deskundigheid, slim opereren of pure diefstal veel meer uit de ruif weet te graaien dan het overgrote deel van het gepeupel?

Belangrijk natuurlijk is of dat een verschil maakt voor het beleid van ontwikkelingsorganisaties en of we aan dit cliché nieuwe daden moeten verbinden. Neen dus. India en China mogen nog steeds belangrijke hulpontvangers zijn, donoren hebben er helemaal niets te zeggen. De conclusie mag zijn dat beide slordige clichés weliswaar in de Tibetaanse gebedsmolen van veel politici en directeuren van ontwikkelingsorganisaties zitten, maar dat ze feitelijk weinig betekenis hebben voor het ontwikkelingsbeleid van nu en de nabije toekomst.

Deze column verscheen 27 februari in de Vice Versa. Direct de columns lezen? Neem dan nu een abonnement op Vice Versa!

Auteur
Paul Hoebink

Datum:
20 maart 2014
Categorieën: