
Ploumen krijgt oppositie nog niet warm voor DGGF
Over het Dutch Good Growth Fund is ook gisteren na het notaoverleg Ondernemen voor Ontwikkeling het laatste woord nog niet gesproken. De oppositie is blij met de 50 miljoen die verschuift van het DGGF naar armoedebestrijding, maar toonde zich nog ontevreden en bezorgd over de uitwerking van het driesporenbeleid en de ontwikkelingsrelevantie van het fonds.
In het debat dat gisteren in de Tweede Kamer plaatsvond over het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en de nota ondernemen voor ontwikkeling worden veel van de eerder genoemde argumenten herhaald. Ook lijkt de oppositie er zelfs na de uitwerking van Ploumen in haar onlangs gepresenteerde brief niet gerust op dat dit fonds werkelijk zijn doel zal dienen. ‘Het DGGF is de praalwagen die het kabinet laat voorrijden, maar één die niet de publieksprijs zal winnen’ verwijst Sjoerdsma naar de start van het Carnavalsseizoen. De 50 miljoen die als resultaat van het begrotingsoverleg door oppositiepartijen D66, ChristenUnie en SGP van het fonds werd afgesnoept en is vrijgemaakt voor armoedebestrijding wordt in de Kamer dan ook als een overwinning gevierd.
Krimpfonds
Maar, vraagt Bram van Ojik (GroenLinks) zich af, als er nu wordt ingezien dat het fonds ook met minder geld kan functioneren en dat zelfs door Ingrid de Caluwé van de VVD wordt gesteld dat het creëren van een enabling environment zo belangrijk is voor ondernemen, waarom zouden we dan niet minder geld besteden en al het geld op het flankerend beleid en technische assistentie inzetten? ‘Als het allemaal kan met 100 miljoen, waarom moeten we dan 250 miljoen investeren? De VVD is toch immers de partij die op de centen let?’ stelt Van Ojik retorisch.
Ingrid de Caluwé (VVD) benadrukt op haar beurt dat het weliswaar nu slechts de 100 miljoen betreft, maar dat het overige geld echt nodig blijft. ‘Er is echt sterke behoefte aan meer want de vraag uit ontwikkelingslanden naar het fonds is groot’, aldus De Caluwé. De Caluwé meent dat het voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) al moeilijk genoeg is om financiering te krijgen in Nederland, laat staan buiten Europa. Van Ojik haakt hier gelijk op in ‘Waarom krijgen deze ondernemers geen financiering?’ vraagt hij zich af, ‘Omdat financiële instellingen de risico’s als te groot inschatten’, beantwoordt hij zijn eigen vraag. ‘Met zo’n hoog risicoprofiel kan het fonds toch nooit revolverend zijn? Hierop presenteert De Caluwé opnieuw het flankerend beleid als sleutel tot het probleem, want dit moet zorgen voor een ondernemersklimaat waarin ondernemingen eerder zullen slagen. Als reactie herhaalt Van Ojik zijn eerdere punt en concludeert: ‘Het fonds kan zijn naam nu al niet waarmaken als een growth fund want tot nu toe is het alleen maar gekrompen’.
Sjoerd Sjoerdsma (D66) en Joel Voordewind (ChristenUnie) zijn het met hun oppositiepartner eens en zelfs Joram van Klaveren (PVV) concludeert een beetje verbaasd dat hij het eens is met kritiek van GroenLinks. Eric Smaling, die zijn collega Jasper van Dijk voor de SP vervangt, stelt ook vragen bij de titel van het fonds. ‘Ik heb een zwak voor de minister maar ik ben nog niet overtuigd van het “good” van het fonds’ zegt Smaling hoofdschuddend. ‘Ik zie dit toch als een stap terug’. Hierbij verwijst hij naar het kritische onderzoek van SOMO, Both Ends en ActionAid en het interview met André Dellevoet in de laatste Vice Versa . De ontwikkelingsrelevantie van het fonds is volgens hem geen gegeven en hij stelt daarop voor om meer geld vrij te maken voor onderwijs in ondernemerschap. Ondanks dat Ploumen dit ‘een verstandige vraag’ vindt stelt ze dat deze financiering niet uit het DGGF maar uit het budget van het beroepsonderwijs zal komen.
Exportfinanciering
In het debat is vooral het derde spoor –financiering van het Nederlandse mkb dat wil exporteren naar lage- en middeninkomenslanden- onderhevig aan veel kritiek die wordt gericht aan beide coalitiepartijen en de minister. ‘Waarom is een partij voor vrije marktwerking zo’n voorstander van exportsubsidies?‘ vragen meerdere partijen zich af. ‘Nou breekt toch een beetje mijn klomp’ verbaast Sjoerdsma zich hierbij over een voorbeeld van De Caluwé over exportfinanciering, ‘de VVD wil tractoren gesubsidieerd exporteren en nota bene uit het OS-budget’.
In dit kader vindt ook de discussie over het gebonden karakter van de hulp zijn herintreden in de Kamer. Van Ojik probeert de minister te verleiden om dit gegeven te bevestigen of te ontkennen. ‘Hier schuren de heer Van Ojik en ik langs elkaar heen. Nieuwe tijden vragen om nieuwe financiering en de instrumenten die wij inzetten passen in de nieuwe tijd.’ reageert zij. Na nog een interruptie van Van Ojik voegt zij hier aan toe: ‘Dit fonds werkt niet meer onder het adagium van hulp, we zijn nu in staat om de volgende stap te nemen, waarin hulp en handel samen gaan’.
Voordewind erkent dat het kabinet over nuttige instrumenten beschikt en wijst daarbij op de het FMO dat veel van de taken op zich kan nemen. Hierin krijgt hij steun van zijn SP collega Smaling die vindt dat het bestaande instrumentarium voldoende is. Voordewind uit ook zijn zorgen over de verdringing van ondernemers op de lokale markt. Ploumen benadrukt dat het hierbij gaat om kapitaalgoederen die lokaal moeilijk verkrijgbaar zijn, zoals koelinstallaties voor tomaten. ‘Wordt er onderzoek gedaan naar de vraag in ontwikkelingslanden? En voldoende gecontroleerd bij de afgifte van een krediet?’ vraagt Voordewind zich af. Dat het fonds ontwikkelingsrelevantie als criterium heeft, zegt volgens de minister al genoeg, want ‘inclusieve groei wordt bevorderd’. Verder probeert zij Voordewind nog gerust te stellen met de marktscans die zij van plan is uit te voeren die moeten voorkomen dat er geen verdringing is maar coöperatie tussen ondernemers.
Naast de voor sommige oppositieleden twijfelachtige claim tot ontwikkelingsrelevantie van exportfinanciering, vestigt Sjoerdsma in het debat ook op de rol van grote bedrijven en vraagt hij de minister middels een motie het fonds uitsluitend ten goede te laten komen van het mkb en niet van multinationals. In deze suggestie geniet hij steun van Agnes Mulder (CDA) en Voordewind. ‘Het fonds is er primair voor midden en klein bedrijf en niet voor de Heineken en Unilevers’, reageert Ploumen. Toch wil ze niet bij voorbaat uitsluiten dat grotere bedrijven aanspraak kunnen maken op het fonds, want dit kan volgens haar ook juist heel gunstig uitpakken voor het mkb want die groeperen zich juist vaak rond de grotere bedrijven. De Caluwé valt de minister bij en wijst op het positieve effect van ‘de slipstream van grote bedrijven’ voor activiteiten van het mkb. ‘De geest van het fonds is om het mkb te positioneren’ bevestigt Ploumen nogmaals, maar ze sluit deze optie vooralsnog niet uit.
ORIO
In het debat is verder veel aandacht voor het Programma Ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling (ORIO), met name uit de hoek van de VVD en het CDA. Mulder dient een motie in om het ORIO programma te schrappen en het budget toe te voegen aan het DGGF, gesteund door de VVD, en het programma als mislukt te beschouwen. Ook de minister erkent de struikelblokken, maar afschaffen is te ver op de zaak vooruitlopen, vindt ook coalitiepartner Roelof van Laar (PvdA). ‘De review geeft een reden om pas op de plaats te maken en te kijken naar hoe we de infrastructuur het beste kunnen ondersteunen’. De minister vraagt Mulder dan ook de motie aan te houden zodat er goed naar gekeken kan worden. ‘Haastige spoed is zelden goed’, reageert Ploumen om de kritiek dat het DGGF al zoveel tijd in beslag neemt en al zo lang op zich laat wachten.
Verwarring is er ook als de minister in gaat op de vraag over de kosten van het flankerend beleid en de beheerskosten van het fonds. Over de beheerskosten zijn onderhandelingen gaande, maar Ploumen verwacht dat het marktconform tussen de vijf en de tien procent zal komen te liggen. ‘Er zijn weinig voorbeelden maar er wordt getracht lessen te leren uit de fondsen die het DGGF voorgingen en ook naar andere fondsen wordt gekeken voor de beheerskosten. Het budget voor technische assistentie staat daar buiten en ‘daar kunnen de ngo’s een rol bij spelen’ gaat ze in op de vraag van Mulder hierover.
Moties
In de laatste termijn regent het ondanks de pogingen van de Minister haar collega’s gerust te stellen toch een groot aantal moties. Zo dienen Mulder en Voordewind er één in, GroenLinks vier en Sjoerd Sjoerdsma dient namens de D66 maar liefst vijf moties in. De moties betreffen vooral het derde spoor van exportfinanciering, de inclusie van grote bedrijven en het ORIO programma.
Al met al vonden de meeste Kamerleden het een onbevredigend debat waarbij door de korte tijdsduur en de weinige interrupties weinig diepgang en discussie mogelijk was. Sjoerdsma ‘het ontbrak aan ruimte voor debat, wat ons leert dat slechts drie uur voor zo’n belangrijke nota te weinig tijd is’. Tijdens de begrotingsbehandeling die binnenkort plaatsvindt zal het DGGF ongetwijfeld weer een belangrijke rol spelen en kunnen er weer moties worden ingediend. Daarnaast zegt de minister toe haar best te doen de brief over ORIO naar de Kamer te sturen‘voordat de lente in de zomer overgaat’.