Nanno Kleiterp: ‘Maak onderscheid tussen industriepolitiek en ontwikkelingssamenwerking’

Vanaf 2014 zal het ministerie van Buitenlandse Zaken 750 miljoen storten in een zogenaamd revolverend fonds voor Internationale Samenwerking, dat het bedrijfsleven moet ondersteunen. Nieuw is zo’n fonds echter niet: al sinds 1991 is de ontwikkelingsbank FMO een revolverend fonds. Gaat het kabinet nu niet precies hetzelfde doen? Directeur van FMO, Nanno Kleiterp geeft advies.

Twee jaar geleden pleitte u al in de Vice Versa voor een revolverend fonds en het opstellen van garantiestellingen voor het bedrijfsleven. Dat lijkt nu te gebeuren. Blij?

‘Ja, mooi hè!’

Ze hebben naar u geluisterd.

Lacht. ‘Je zou het bijna denken. Ik denk dat het een hele positieve stap is in de samenwerking met het bedrijfsleven om te investeren, risico’s te delen, en rendement te creëren. Als je het bedrijfsleven wilt ondersteunen, moet je dezelfde manier van denken hebben. Dat het bedrijfsleven in Nederland en ontwikkelingslanden gaat samenwerken is een hele goede stap en past binnen de andere manier van het kijken naar ontwikkelingen en de modernisering van ontwikkelingssamenwerking.’

Wat houdt een revolverend fonds precies in?

‘Een mooi voorbeeld is natuurlijk FMO. Wij zijn een revolverend fonds. Dus het is al eens eerder bedacht. Van 1991 tot en met 2005 heeft de overheid geld gestort in dat fonds, in totaal 650 miljoen. Tot nu toe hebben we 10 miljard aan financiering verricht. Doordat het geld steeds terugkomt als je goed investeert, kun je veel meer doen. Een revolverend fonds werkt dus als een hefboom. 

FMO is dus al een revolverend fonds. De overheid wil nu hetzelfde doen. Gaan jullie niet in elkaars vaarwater zitten?

‘Nee, dat zou zonde zijn van het geld. De minister heeft heel helder gezegd dat het fonds iets toe moet voegen aan FMO. Er zijn dingen die FMO nog niet doet. Samen met het Initiatief Duurzame Handel zou je kunnen kijken hoe je kleine boeren kunt bereiken via grote bedrijven en duurzame cacao en koffie kunt financieren. Dat doet FMO niet, omdat het een te hoog risico heeft. Of je kunt het MKB ondersteunen met exportfinanciering en exportverzekeringen, dat doen we bij FMO ook niet. ‘

‘Belangrijk in elk geval is heel heldere keuzes te maken waar je het geld op in wilt zetten. 750 miljoen is veel geld. Zeker als je het in drie jaar weg wilt zetten. Vergelijk het maar eens met de 650 miljoen die FMO over twintig jaar heeft gekregen. Die 750 miljoen is volgens mij niet bepaald door een markt vast te stellen en daar een benodigd geldbedrag voor te zoeken. Het is een bedrag waarvan men dacht: dat is vast goed te investeren – maar nu moet nog wel even bedacht worden hoe.’

De omgekeerde volgorde, dus.

‘Ergens wel. Op welke vraag is dit fonds een antwoord? Die vraag moet nog geformuleerd worden. Maar als je verandering en modernisering wil, moet je op een gegeven moment wel zo’n stap zetten. Het is nu echter wel van belang keuzes te maken. Betekent revolverend dat het geld ook terug moet komen, of zeg je, er mag ook een onderdeel zijn waarbij het niet terugkomt? Ga je inzetten op infrastructuur, waar Nederland goed in is, maar waarbij je niet direkt het lokale MKB bedient? Wat is je risico profiel?

Wat vindt u? Moet het geld volgens u naar het lokale of Nederlandse bedrijfsleven gaan?

‘Het beeld dat is gecreëerd, is dat het om het Nederlandse MKB moet gaan. Maar in eerste instantie zou het goed zijn om een studie te doen om de markt te verkennen. Men denkt namelijk dat de markt heel groot is, maar onze ervaring is dat de markt van Nederlandse MKB bedrijven die investeren in Afrika niet zo groot is. Die 750 miljoen is heel veel geld en ik verwacht niet dat er van die bedrijven een  grote vraag naar zal zijn.

Een grotere markt is het Nederlandse bedrijfsleven dat exporteert. Dus bedrijven die hier produceren, maar moeite hebben om het aan betrouwbare bedrijven of overheden te verkopen. Dan kun je als overheid risico afdekken. Of je kunt bijvoorbeeld leningen aan overheden verstrekken die dan producten van Nederlandse bedrijven afnemen. Denk bijvoorbeeld aan grote bedrijven en infrastructuur, het uitbaggeren van havens en de constructie van ziekenhuizen. Dan ga je wel naar gebonden hulp toe.’

Wat vindt u daarvan?

‘Dat is een vraag waar men goed over na moet denken. Wat is gebonden hulp? Hoe verhoudt dat zich tot de mededingingsregels in Europa? Dat moet allemaal worden uitgezocht.

Er zou een onderscheid gemaakt  moeten worden   wat is ontwikkelingssamenwerking, en wat is industriepolitiek? Wil je je eigen bedrijven stimuleren of wil je ontwikkelingsimpact generen? Daar zit natuurlijk overlap in. Als je Nederlandse baggeraars in een haven neerzet, kan dat een fantastische ontwikkelingsimpact hebben. Toch moet je onderscheid maken. Het is van belang om je doelen helder te stellen zodat je later kunt evalueren of je succesvol bent geweest of niet. Als je doel industriepolitiek is, kun je dat afmeten aan zoveel mogelijk orders voor het Nederlandse bedrijfsleven. Als je zegt dat het vooral om de ontwikkelingsimpact moet gaan, dan is de vraag of het Nederlandse bedrijfsleven nu altijd wel de beste uitvoerder is als het gaat om het creëren van ontwikkelingsimpact.’

Wat is uw advies?

‘Wij als FMO richten ons op het bedrijfsleven daar, dat is ónze missie. Maar het is een keuze van de politiek. Het hangt van het doel af dat je beoogt.’

U zegt dat er overlap is tussen eigen bedrijven stimuleren en ontwikkelingsimpact genereren. Maar bijt exportfinanciering niet met lokale werkgelegenheid? In Nederland maken we al producten die concurrerend zijn ten opzichte van producten in ontwikkelingslanden – als we dan ook nog eens de export gaan ondersteunen, heeft dat geen negatieve effecten op de werkgelegenheid?

‘Ik wil niet zeggen dat het altijd samen gaat. Het heeft echter wel degelijk een overlap en naar die overlap moet je zoeken. Je moet er daarbij natuurlijk voor zorgen dat je geen negatieve effecten creëert door de markt te verstoren, of op milieu- en sociaal gebied. Je moet wel bijdragen aan een betere wereld. Het lijkt mij toch wel belangrijk dat het geld daaraan wordt besteed.’

Een andere keuze die gemaakt moet worden binnen het revolverend fonds: het risico profiel. Hoe hoog moet het risico zijn?

‘Vaak wordt gedacht dat een hoog risico een hoge ontwikkelingsimpact heeft. Onze ervaring is dat als je een hoog risico neemt, er ook veel mis gaat. Dan raak je een deel van je investeringen kwijt, en wat financieel niet lukt, heeft vaak ook geen ontwikkelingsimpact. Het beste is om iets te doen wat ergens anders al bewezen is dat dat werkt. Als je bijvoorbeeld in een land gaat zitten met een slecht ondernemingsklimaat met een product waar geen bewijs voor is – dan kan het nog zo’n mooi product zijn dat de armen ten goede komt, maar dan heb je wel een hoog risico. Een hoog risico wordt ook geassocieerd met kleine projecten. Ik denk dat je niet te klein moet gaan. Klein is prima als het schaalbaar is, maar als dat niet kan, dan is het een hobby. De kunst is dus om een goede balans te vinden.’

Dus de allerarmsten kun je niet bereiken met dit soort fondsen, want dat heeft een te hoog risico.

‘Dat hoeft niet altijd zo te zijn. Wij hebben bijvoorbeeld samen met SNV een en biomassa project, gefinancierd met micro krediet. Dat soort projecten kunnen zich binnen twee jaar terug verdienen. Of neem het WAKA WAKA project. Daarin konden mensen voor een kleine investering zonnepanelen met een ledlamp kopen. In plaats van dat mensen geld uitgaven aan kerosine, hebben ze nu schone energie. Heel veel dingen kun je revolverend maken. En omdat de producten van de mensen zelf worden, kunnen ze het veel beter onderhouden dan als ze het cadeau zouden krijgen. Kijk bijvoorbeeld ook naar gezondheidszorg en onderwijs: arme mensen geven soms veel geld uit aan een traditionele dokter. Dus er is heus wel geld bij arme mensen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het boek Arm en Kansrijk van Esther Duflo. Maar daarnaast bereik je de armen ook indirect, doordat je werkgelegenheid creeërt in de formele sector. Bijna iedereen wil het liefst een stabiele baan.’

FMO is een bank die fondsen beheert. Gaan overheden niet te veel ‘bankje spelen’ als ze ook een revolverend fonds beheren?

‘Dat moet je als overheid dan ook niet zelf doen, maar via de private sector; via banken, private equity fondsen of microfinancieringsinstellingen. Je moet uitvoerders hebben die de risico’s goed kunnen inschatten en keuzes kunnen maken in de lokale context.’

Via FMO, bijvoorbeeld.

Lachend: ‘Ja, dat kan ook via FMO, als je het goed vindt wat we doen en daar meer van wilt. Je moet in elk geval uitvoerders hebben die heel capabel zijn. En bouw het rustig op. Zorg dat je geen bestedingsdruk krijgt. Onze ervaring met het opbouwen van fondsen is dat het je wel twee of drie jaar kost voordat je de markt goed in beeld hebt. Als je in 3 jaar 750 miljoen wilt wegzetten is dat een heel korte tijd. Dus daar moet je je bewust van zijn.’

Heeft u verder nog tips of adviezen aan Ploumen?

‘Je moet helder je eigen belangen definiëren  dan snappen andere landen ook je propositie. Gelijkwaardigheid is heel belangrijk. Dat gaat veel verder dan het directe Nederlandse economische belang, maar gaat ook om klimaatverandering, veiligheid, werkgelegenheid. En die kan alleen maar bestaan als ik praat over mijn achterliggende doelstellingen. Geld geven omdat je iemand zielig vind, dat werkt niet meer.’

 

 

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
06 maart 2013