
Het zoet en zuur van Ploumen
Verdient Lilianne Ploumen pluimen of pek en veren? Paul Hoebink analyseert haar doen en laten bij Handel en bij Ontwikkelingssamenwerking. Ze blijkt een minder ‘moderne’ minister dan ze voorwendt te zijn.
Laat ik maar direct beginnen met een waarschuwing: critici van beleid en organisaties worden in Nederland al snel ‘zuur’ genoemd en als dusdanig geweerd van discussiefora. Deze blog over meer dan vier jaar – 1658 dagen – minister Ploumen op Handel en Ontwikkelingssamenwerking bevat ook het nodige zuur. U kunt nu gelijk afhaken als uw geestelijke speekselklieren geen zuur verdragen, maar ik beloof u: er komt ook wat zoets, weinig bitters en een tikkeltje zout. Tweede waarschuwing: al kort na haar aantreden noemde minister Ploumen mij ‘ouderwets’, iemand die haar ‘moderne’ agenda niet begreep. Opnieuw, als u geen verhaaltjes uit de oude doos wilt lezen, geschoeid op kennis van de 68-jarige Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, ga dan uw Facebook-pagina bijwerken.
Eerst echter een getuigenis à decharge voor deze minister. Zij kon het – tenzij ze deze post niet had willen aanvaarden – niet helpen dat de PvdA bij de kabinetsformatie, onder leiding van oud-woordvoeder Ontwikkelingssamenwerking Diederik Samsom, ook op ontwikkelingssamenwerking fors had ingeleverd; antisociaal beleid waarvoor de partij in maart zo zwaar moest boeten. Forse bezuinigingen die de Nederlandse ontwikkelingshulp ver onder het internationale streefcijfer van 0,7 procent van het bbp brachten (0,59 procent in 2016, als we de kosten voor asielzoekers niet meerekenen). Ter herinnering: Nederland was het eerste land dat de 0,7 procent in 1975 haalde en heeft nu de dubieuze eer het eerste land te zijn dat daarvan weer is afgestapt.
Minister Ploumen kon er evenmin iets aan doen dat de VVD graag het verveloze beleid van staatssecretaris Knapen zag voortgezet. Waar de particuliere ontwikkelingsorganisaties in eerste instantie nog hoop hadden op een minister die uit hun midden kwam (eerder bij Foster Parents, Mama Cash en Cordaid had gewerkt), daar werden ze toch geconfronteerd met honderden ontslagen als gevolg van de door Knapen aangekondigde stopzetting van het subsidiestelsel (het Medefinancieringsstelsel) voor particuliere ontwikkelingsorganisaties. Die stopzetting zou overigens ook gelezen kunnen worden als gevolg van de jarenlange lethargische houding van deze organisaties tegenover de rechtse (VVD) kritiek op ontwikkelingshulp (met een premier die in lijn met de Bolkesteins in een van de laatste verkiezingsdebatten nog stelde dat ontwikkelingshulp niets heeft opgeleverd).
Daar tegenover zou gesteld kunnen worden dat minister Ploumen ook niets gedaan heeft het tij te keren, zoals bijvoorbeeld bleek uit de exit-evaluatie van de inspectie, waar de minister meeging in de plannen van de staatssecretaris en geen enkele poging deed om de quick and dirty beëindiging van de relatie met Burkina Faso of Tanzania te corrigeren (ik heb daar op deze website al twee keer eerder over geblogd, hier en hier).
Minister voor Handel
Maar laten we beginnen met het ‘zoet’ en met de pluimen. Minister Ploumen is een goede minister voor Handel geweest. Vanuit het bedrijfsleven en VNO-NCW klinken voortdurend tevreden, zelfs enthousiaste geluiden. Zoals een ondernemer het tegen Vrij Nederland formuleerde: ‘Ik heb niet de indruk dat Ploumen veel verstand heeft van de export, maar dat hoeft ook helemaal niet. Ze doet het heel goed, ze is héél enthousiast.’ Haar Maastrichtse warmte was uitstekende smeerolie op handelsmissies, al of niet vergezeld van koning en koningin.
Ook de inzet van de minister voor Handel om tot een textielconvenant te komen, zoals dat vorig jaar juli met zestig kledingmerken is gesloten, is bewonderenswaardig geweest. Dat geldt dan natuurlijk eveneens voor haar streven om in Bangladesh eerlijke inkoop van kleding te verkrijgen en haar ondersteuning van de strijd tegen kinderarbeid in de textiel (zestig procent van de meisjes die er werken is onder de achttien jaar), zoals bij haar bezoek vorig jaar september en eerder in juni 2015 op stap met de Schone Kleren Campagne. Het in december 2015 getekende vijfjarig partnerschap van de Fair Wear Foundation, de vakbonden en het ministerie van Buitenlandse Zaken is daar een blijk van, alsook bijvoorbeeld haar inzet in Brussel. De minister ging bovendien in juni 2015 naar Den Bosch om Fair Trade gouden huwelijksringen te overhandigen, na een toespraak over ‘fair goud’ in dezelfde maand, zoals ze eerder op dienstreis in Kenia in oktober 2013 eveneens de arbeidsomstandigheden in de bloemensector aankaartte, inspelend op een campagne van Hivos.
Dan blijft natuurlijk het ‘magnum opus’ hier, het zogenaamde Dutch Good Growth Fund (DGGF), waarvan ik eerder in deze kolommen al schreef dat alleen de naam al Nederengels klonk. Dat was natuurlijk eveneens een PvdA-concessie in het regeerakkoord. De PvdA heeft zich altijd gekeerd, bij monde van bijvoorbeeld Kamerlid Eveline Herfkens, tegen dit soort potjes en Bert Koenders, als minister voor Ontwikkelingssamenwerking, was heel trots dat hij het potje voor Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (Oret) had weten om te keren in een budgetlijn voor ontwikkelingsrelevante investeringen in infrastructuur. Het regeerakkoord met de VVD streepte ook dit stukje verleden door. Minister Ploumen dacht iets te vroeg met dat fonds aan de haal te kunnen gaan door het DGGF tot een investeringsfonds te verklaren, maar moest terug naar de ministerraad, omdat de minister van Economische Zaken en Landbouw eigenlijk ook wel exportsubsidies aan Nederlandse bedrijven wilde verstrekken uit dit fonds. Het is het oude adagium waarover minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan de Koning, begin jaren tachtig, al klaagde: zo gauw als er snel geld valt te halen voor export, staat het Nederlandse bedrijfsleven (gesteund door Economische Zaken en Landbouw) op de eerste rij, want zelfs bij het investeren ging en gaat het eerder en vaker om de exportcomponent daarvan.
Zo werd het DGGF een driekoppig monster, dat door drie verschillende instanties moet worden beheerd, dat nauwelijks belangstelling trekt van het bedrijfsleven hier en met geforceerde instrumenten moet worden ingezet in ontwikkelingslanden. Het is een sta-in-de-weg, want het voorkomt een rationalisering – op basis van een broodnodige diepere evaluatie – van het hele instrumentarium van de hulppotjes die er zijn voor investeringen van bedrijven hier en in ontwikkelingslanden.
Concluderend: Lilianne Ploumen was een zeer enthousiaste minister voor Buitenlandse Handel met oog voor aspecten van eerlijk zakendoen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Gebonden door het regeerakkoord was ze niet in staat om broodnodige vernieuwingen van overheidssubsidies en -instrumenten op dit terrein door te voeren. Waar het vernieuwende dus is en het ‘moderne’, waar de minister zich hier in de eenentwintigste eeuw bevindt, is mij onduidelijk. Ik proef eerder de geuren van de jaren zestig. Toen was er een geharnast ministerie van Buitenlandse Zaken dat de Nederlandse ontwikkelingshulp vooral via internationale organisaties wilde laten lopen, dat tegenover een coalitie van werkgeversorganisatie VNO-NCW en de ministeries van Economische Zaken en Landbouw stond die directe (bilaterale) hulp aan ontwikkelingslanden wilden geven ter bevordering van de Nederlandse export. De tweede coalitie won. Hulp en handel, zo stelde mijn goede collega Paul Collier in een reactie op het aantreden van minister Ploumen, is een ‘giftig mengsel’. Gezien het weinig vernieuwende in wat er in de afgelopen vier jaar is gebeurd op dit vlak (afgezien van de inzet voor eerlijke handel) zou ik dat ‘hulp- èn handelsbeleid’ eigenlijk ‘ouderwets’, van de jaren zestig, willen noemen.
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Was Lilianne Ploumen ook een goede minister voor Ontwikkelingssamenwerking? Welke nieuwe mijlpalen heeft ze op dit terrein gezet? Ik blader door alle brieven en Kamerverslagen, door interviews en krantenreportages, zelfs door die eenzame nota Wat de wereld verdient met die ‘nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen’ en constateer dat het overgrote deel, ook van die nota, over handel ging en dat brieven en persverklaringen daar inhoudelijk niets aan toevoegden. Ik schreef al dat alles wat daar geschreven en gezegd werd me zo sterk deed denken aan het verleden, waarin ‘wij’ telkens bedachten wat goed is voor ‘daar’. Ik vergeleek de minister zelfs met haar voorgangster Eegje Schoo, maar durfde haar en haar medestander nog net niet naïef te noemen.
In een reactie op wat ik bij de Tweede Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vorig jaar december stelde – dat de internationale samenwerking van de toekomst naar een brede samenwerking op mondiale publieke goederen, ook bijvoorbeeld op het terrein van kennis en wetenschappen, zou moeten gaan – zei de minister niet alleen dat zij het ‘voor het eerst’ met mij eens was, maar ook dat kennisinstellingen ‘altijd meegaan op missie’ en dat we ‘kennisplatforms’ hebben.
Dat illustreert meteen mijn probleem: op het terrein van ontwikkelingssamenwerking miste ik de afgelopen vier jaar bij deze minister ten eerste diepgang en ten tweede een blik op de verdere toekomst van ontwikkelings- en internationale samenwerking. Haar nota Wat de wereld verdient miste die diepgang al, maar is daarna nooit aangevuld met wat laagjes die voor verdergaande analyse hadden kunnen zorgen. Ook van haar eigen ambtenaren hoor ik daarover alleen zuchten en steunen, want ‘de minister wil niets’. Wie stelt dat de kennisinstellingen toch meegaan en naar de kennisplatforms verwijst, heeft geen blik op de toekomst. ‘Meegaan’ zegt niets over hoe kennis en wetenschap in de nieuwe internationale samenwerking past en wat ik hoor op de Nederlandse ambassades in Afrika, is dat de kennisplatforms nauwelijks enige relatie hebben met de beleidspraktijk en dat een evaluatie daarvan noodzakelijk is. Er mogen dan A4’tjes door de gangen van Buitenlandse Zaken waaien over de toekomst van ontwikkelings- en internationale samenwerking, ze vliegen en vlogen blijkbaar aan de kamer van de minister voorbij.
Op de valreep boekte minister Ploumen nog nationale en internationale waardering toen ze 24 januari jl. met haar She Decides-initiatief probeerde (en probeert) de gaten te dichten die de aangekondigde bezuinigingen van president Trump op Amerikaanse hulp voor seksuele-gezondheidszorg en gezinsplanning zullen slaan. Maar – en nu komt er iets zuurs – Nederland heeft alleen al op zijn bijdrage aan de UNFPA, het gezinsplanningsfonds van de VN, tussen 2013 en 2016 veel meer bezuinigd dan het in het nieuwe She Decides-fonds heeft gestopt. Dan heb ik het nog niet over de bezuinigingen op dit soort fondsen en de gezondheidszorgprogramma’s in onze ‘partnerlanden’, als gevolg van de algemene teruggang van de Nederlandse hulp. Ben ik dan erg zuur, als ik dat dan toch, ik ben voorzichtig, een tikkeltje hypocriet noem?
Concluderend: minister Ploumen was vooral een afwezige minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Het is niet erg vreugdevol om met een krimpende begroting op pad te gaan in een sector waar de ontslagen met de honderden telden. Dan is het veel vrolijker om op handelsmissie te gaan. Maar de minister heeft ook geen visie getoond op ontwikkelingssamenwerking nu en op internationale samenwerking in de toekomst en ook in dat opzicht zal ze de geschiedenis ingaan als sterk gelijkend op haar voorgangster Eegje Schoo.