
Van Ojik en Ploumen debatteren over hulp en handel
In het kader van de serie discussies ‘De Volkskrant op Zondag’ in de Rode Hoed in Amsterdam werd afgelopen zondag 14 december minister Lilianne Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Groenlinks fractievoorzitter Bram van Ojik door journalisten aan de tand gevoeld over de relatie hulp en handel. Hans Beerends was erbij en schreef de volgende impressie.
Vanaf haar ontstaan was handel een wezenlijk en bij tijden dominant onderdeel van de Nederlandse ontwikkelingshulp. Na een jarenlang pleidooi voor hulp aan arme landen door kerkelijke en sociaal-democratische groeperingen, werd ontwikkelingshulp pas echt regeringsbeleid na een verzoek van de werkgeversorganisaties in 1962 om een fonds op te richten ter financiering van de export van Nederlandse producten naar gebieden met onvoldoende koopkracht. De voor dit fonds op te brengen middelen, zo schreven de werkgevers ‘zullen ten laste van de gehele nationale volkshuishouding moeten komen’.
Sindsdien is ontwikkelingshulp een samengaan met, een monsterverbond van, een compromis of hoe iemand het verder ook kan en wil noemen tussen het oorspronkelijke humanitaire pleidooi en de exportbelangen van ondernemers. Afhankelijk van hun politieke kleur hebben opeenvolgende hulpministers de invloed van de handelsbelangen proberen te temperen of juist te bevorderen. Het verrassende van de PvdA’ er Liliane Ploumen is dat zij de invloed van handel niet knarsetandend gedoogt, noch het primaat van handel eenzijdig toejuicht, maar dat het samen optrekken van handel en hulp door haar beschouwd wordt als het mooiste wat haar in haar lange carrière van ontwikkelingswerk ooit is overkomen.
Veel veranderd
Ontegenzeggelijk is er de laatste decennia veel veranderd in de relatie tussen ‘rijke’ en ‘arme’ landen, alsmede tussen de armen en rijken in (deels voormalige) ontwikkelingslanden. In een aantal landen nam het percentage armen af en het percentage middenklassers toe; wereldwijd neemt de invloed van opkomende economieën van met name Brazilië, China en India toe, terwijl de invloed van de EU en VS afneemt.
Tegelijkertijd signaleren grote multinationals dat hun commerciële belangen niet gebaat zijn bij onrustbarende klimaatveranderingen, sociale instabiliteit in zowel rijke als arme landen, en een algemeen teruglopende koopkracht. Maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen is niet langer alleen een pleidooi van linkse idealisten, de noodzaak daartoe is ook doorgedrongen, zij het nog steeds marginaal, in de hoofdkantoren van internationale bedrijven. Mogelijk is het dus tijd voor een ander beleid waarin handel een rol kan spelen. De grote vraag blijft echter: welke handelsaspecten zijn negatief en welke positief voor de bestrijding van armoede?
Geen concrete cijfers
In de discussie die volgde tussen Ploumen en Van Ojik stond deze vraag centraal, maar geen van beide kwam met concrete cijfers waaruit toehoorders konden opmaken waar handel nu geleid had tot afname of juist tot toename van armoede. Ploumen vertelde dat iedereen in het Zuiden enthousiast haar beleid omarmde omdat haar hulp- en handelsbeleid eindelijk uitging van gelijkwaardigheid. Van Ojik betoogde dat het oplossen van sociale problemen als armoede, gebrek aan medische zorg en onvoldoende onderwijs per definitie een zaak is van de overheid. Private ondernemingen kunnen daarbij wel ingeschakeld worden, maar het ‘natuurlijke’ winstdoel van ondernemingen mag nooit overheersend worden. De toenemende rijkdom van opkomende economieën en de daarmee samengaande groei in tal en welvaart van de middenklasse in die landen, zo ging hij verder, kan wellicht voor een groot deel toegeschreven worden aan de invloed van private ondernemingen, het hardnekkige probleem van de twee miljard armen wordt daardoor niet opgelost. Waar de vrije markt te kort schiet hoort een overheid met een hulpbeleid in te springen. Ploumen wilde dat laatste niet ontkennen, maar waar Van Ojik vraagtekens plaatste, bleef zij optimistisch.
Goud in handen
Na de herkenning van het spanningsveld tussen hulp en handel werd Ploumen gevraagd of zij ,gezien haar achtergrond als mededirecteur van Cordaid en bestuurder van de aan de PvdA gelieerde Evert Vermeer Stichting ook voor dit beleid gekozen had in een volledig links kabinet. Zij beaamde dit. Ook aan Van Ojik werd die vraag gesteld. Links, zo antwoordde Van Ojik, heeft altijd de sociale hulptaak van de overheid centraal gesteld maar samenwerking met private ondernemingen is zeker mogelijk, zij het dat wij hele andere prioriteiten zouden stellen.
Zich naar Ploumen richtend voegde hij daaraan toe dat zij, met de combinatie van hulp en handel goud in haar handen had, maar dat dit kabinet daar onder druk van de VVD en op de achtergrond de PVV geen gebruik van dorst te maken .
Ploumen bleef bij haar optimisme en Van Ojik bij zijn vraagtekens. Een uitsmijter van het debat was de vraag aan Ploumen van de journalist waar dat idee van de combinatie hulp en handel eigenlijk vandaan kwam; met andere woorden wie kwam als eerste op dat idee? ‘Ik zou het echt niet weten’, reageerde Ploumen, ‘maar ik zal het eens navragen’. Met dit laatste statement, goed voor een line op een oudejaarsconference, eindigde de forumdiscussie. De vraag echter voor welke groepen handel wel en voor welke groepen handel niet voordelig uitwerkt stond nog steeds recht overeind. Mocht er op termijn een kabinet komen waar armoedebestrijding een hoge prioriteit heeft, dan is het antwoord op die vraag van het grootste belang.