Afbouw ontwikkelingshulp: kapitaalvernietiging dreigt in Bolivia, Tanzania en Nicaragua

In 2011 moest door bezuinigingen het mes in de ontwikkelingshulp worden gezet. Buitenlandse Zaken is daarom begonnen de ontwikkelingsrelatie met 19 partnerlanden te beëindigen door te stoppen met het geven van bilaterale hulp. Hoe staat het nu met de afbraak van hulpprogramma’s in deze landen?

Minister Ploumen van Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking maakt vaart met de afbouw van ontwikkelingshulp. Begin deze maand ontving de Tweede Kamer een brief over de voortgang van de uitfasering bilaterale ontwikkelingshulp. Op positieve toon legt Ploumen uit dat de uitfasering over het algemeen soepel verloopt. In 2011 werd er nog 341 miljoen euro verstrekt aan de 19 exit- en transitielanden. In 2016 zullen er daarvan 15 landen niks meer krijgen en ontvangen Congo, Egypte, Pakistan en Suriname opgeteld nog 2 miljoen euro.

De minister acht het bij het stopzetten van programma’s belangrijk om er voor te zorgen dat deze niet zomaar abrupt afgebroken worden. Om een verantwoord exit-beleid te voeren zijn er daarom verschillende middelen beschikbaar gesteld. Meestal kan het gat dat ontstaat door het uitblijven van Nederlandse hulp worden opgevangen door andere donorlanden of internationale donoren, schrijft de minister. Ook worden multilaterale fondsen die door Nederland gesteund worden ingezet en is er geld beschikbaar gesteld voor de overgang van ‘hulp naar handel’. In sommige gevallen blijft Nederland nog wel indirect steun verlenen via internationale organisaties als UNICEF of de EU. Maar kapitaalvernietiging lijkt onvermijdelijk. Nicaragua, Tanzania en Bolivia krijgen grote klappen te verwerken op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs.

Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door: Lisa Zom.

Afbouw van onderwijs -, gezondheid en milieuprogramma’s

Programma’s voor basisonderwijs worden niet alleen beëindigd in  de landen waar de gehele bilaterale ontwikkelingssamenwerking stopgezet wordt, maar ook in huidige partnerlanden. Het Global Partnership for Education (GPE), een multilateraal fonds voor onderwijs waar Nederland ook aan bijdraagt, speelt een belangrijke rol in het opvangen van de klappen in de onderwijssector. Wel kampt ook dit fonds met een krimpend budget. Zambia, Burkina Faso, Bolivia en Pakistan hadden grote onderwijsprogramma’s die nu volledig worden afgebouwd. Ploumen geeft toe dat het niet in alle landen gelukt is om projecten over te dragen. Bolivia komt bijvoorbeeld niet in aanmerking voor GPE-financiering voor het onderwijsprogramma omdat het inmiddels als middenstandland bestempeld wordt, en heeft nog geen zicht op nieuwe donoren.

De programma’s op het gebied van milieu en gezondheid waren eind 2013 bijna allemaal stopgezet. Nicaragua en Tanzania zien niet alleen Nederland, maar ook nog andere donoren tegelijkertijd vertrekken. Hierdoor kan ondersteuning die Nederland gaf niet door andere donoren worden overgenomen en ontstaat er een niet te dichten gat. Nicaragua heeft daardoor de terugtrekking van Nederland uit de gezondheidssector niet goed kunnen opvangen. Acht andere donoren trokken zich ook terug, en als hoofddonor kan Nederland haar coördinerende rol niet overdragen. ‘Kapitaalvernietiging dreigt’, schrijft de minister.

Ook het Ministerie van Gezondheid in Tanzania staat voor een grote uitdaging om de gezondheidssector te kunnen blijven financieren. Bij de milieuprogramma’s in Bolivia is er niet genoeg capaciteit om deze voort te zetten, waardoor er geen andere keuze meer is dan er mee op te houden.

Van hulp naar handel

Het idee van de regering is om waar mogelijk de ontwikkelingshulprelatie om te vormen naar een meer gelijkwaardige handelsrelatie. Er zijn speciale fondsen ontwikkeld, de zogenaamde LED-fondsen (Leads for Economic Development) om deze transformatie te ondersteunen. Het paradepaardje in dit verhaal is een bedrijf in Bolivia voor lithium-batterijen opgezet door de TU Delft en een aantal Nederlandse bedrijven. Niet alleen kan Bolivia op deze manier zijn natuurlijke hulpbronnen lucratief verzilveren, maar ook Nederlandse bedrijven profiteren van dit initiatief.

In Colombia, Vietnam en Zuid-Afrika wordt de zogenaamde ‘transitiefaciliteit’ als een instrument ingezet om handel en investeringen te bevorderen op basis van de relatie die met ontwikkelingssamenwerking al gelegd is. De doelstelling is om het ondernemingsklimaat ter plaatse te versterken, maar ook handel en investeringen door Nederlandse bedrijven te vergroten. Tot nu toe lijkt dit goed te werken. Ook in Nicaragua zijn economische instrumenten aangeboden voor de overgang van hulp naar handel. Trots meldt Ploumen dat de goede relatie met Nicaragua ertoe heeft geleid dat Nederlandse bedrijven waarschijnlijk een kanaal mogen aanleggen tussen de twee oceanen.

Investeringen in ontwikkelingslanden zijn dus nauw verbonden met het Nederlandse economische belang. Het afbouwen van ontwikkelingsrelaties en het sluiten van ambassades heeft daarnaast ook invloed op het imago van Nederland naar buiten toe. Het stoppen met hulp wordt daarom door de minister zo veel mogelijk uitgelegd als een transitie naar een gelijkwaardige handelsrelatie om de zaken zo positief mogelijk voor te stellen.

Het vooruitzicht

Bram van Ojik (Groenlinks) vroeg om een onderzoek naar de gevolgen van de bezuinigingen in de hoop dat er lessen uit deze vorige bezuinigingsronde getrokken kunnen worden om schadelijke effecten van nieuwe bezuinigingen  te minimaliseren. Voorafgaand aan de voorjaarsnota van 2015 zal Ploumen daarom een evaluatie van de beëindiging van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met de ex-partner landen aanbieden om inzicht te verschaffen in de effecten van het Nederlandse beleid. Pas dan wordt echt bekend wat de uitfasering en de overgang van hulp naar handel voor de getroffen ontwikkelingslanden betekend heeft.