
Levendig Follow the Money debat demonstreert controverse rondom steun aan private sector
Het bedrijfsleven kan zeker een rol spelen binnen ontwikkelingssamenwerking, maar aan die rol kleven nog een hoop ‘mitsen’ en ‘maren’. Als eerste moet maar eens flink geëvalueerd worden wat hun rol is geweest in de afgelopen jaren, al is dat volgens sommigen makkelijker gezegd dan gedaan. Dit kwam naar voren tijdens het Follow The Money-debat dat Vice Versa samen met CFC en het Koninklijk Instituut voor de Tropen op donderdag 11 april organiseerde.
Het Amsterdamse Tropentheater is 11 april tot de nok toe gevuld. Presentator Andrew Makkinga verduidelijkt aan het begin van het programma dat de aanwezigen zich in de handen mogen wrijven. ‘Want ook de gastenlijst puilt uit’, meldt de Oegandese Groninger.
Mede door de grote belangstelling is op internet een livestream opengesteld, waardoor iedereen toch de kans krijgt het debat te volgen. De aanwezigen in het theater en de kijkers thuis wordt een uiteenlopend programma voorgeschoteld, waarin Makkinga in de morgen een aantal interviews met (inter)nationale gasten afneemt en ‘s middags als debatleider optreedt.
Relevantie
Het debat had niet op een beter moment kunnen plaatsvinden. Nog geen week eerder presenteerde minister Ploumen van Internationale Handel en Ontwikkelingssamenwerking haar beleidsnota, die de discussie rondom de rol van het bedrijfsleven binnen ontwikkelingssamenwerking (opnieuw) vol in de schijnwerpers zette. Bij vlagen zorgen de debatten voor flinke discussie. De vijf minuten die het publiek na elke ronde wordt geboden om de inhoud te bespreken, wordt optimaal benut. Vanuit de hele theaterzaal klinkt levendig geroezemoes.
De situatie is exemplarisch voor de scherpe tegenstelling die uit de debatten tussen sceptici en optimisten naar voren komt. Zo ook in de debatronde over publiek geld dat bij private instellingen terecht komt. Jeroen Kwakkenbos, die namens het in Brussel gevestigde onderzoeksbureau Eurodad onderzoek deed naar dit fenomeen, stelt dat het merendeel van het publieke geld (zeventig procent) al bij westerse bedrijven terechtkomt, waarna je je kunt afvragen hoe ontwikkelingsrelevant deze investeringen dan zijn. Maar zijn mede-debater Thierry Sanders (directeur en oprichter van het Business in Development Network Foundation), stelt juist dat deze bedrijven dit geld nodig hebben om te kunnen ondernemen in Afrika, waar de kapitaalmarkten nog niet ver genoeg ontwikkeld te zijn om zelf de risico’s te kunnen dragen. Wat de investeringen volgens Sanders logisch maakt, want die zorgen op den duur weer voor ontwikkeling.
‘De private sector heeft bewezen bij te dragen aan het scheppen van veel banen en welvaart’, zegt ook de in Nairobi gestationeerde Andre Dellevoet van het African Entreprise Challenge Fund. ‘Ontwikkelingslanden zullen hier ook verder van profiteren.’
Maar dat is niet automatisch het geval, denken zowel Tom van der Lee van OxfamNovib als Jeroen Kwakkenbos. ‘Voordat je publiek geld goed kan investeren, heb je goed bestuur nodig in een land dat zorgt voor infrastructuur, belastinginkomsten en logistiek. Maar juist hierop wordt nu bezuinigd’, brengt Van der Lee naar voren.
‘De rol van publiek geld is om een sterke maatschappij te creëren, met goed onderwijs en goede gezondheidszorg. En om een publieke sector op te bouwen die investeringen vanuit de private sector goed kanaliseert’, vindt Kwakkenbos.
Daarnaast verontwaardigt Van der Lee zich erover dat tijdens de huidige financiële crisis, waarin er al veel geld in banken wordt gestopt, er wederom geld naar de private sector gaat. ‘We hebben torenhoge schulden, we moeten met ons belastinggeld banken redden, we hebben te maken met enorme bezuinigingen op hulp. En wat doen we? We vinden dat de private sector niet genoeg investeert in ontwikkelingslanden en pompen daarom nóg meer geld in de private sector. Dit terwijl je ook microkredieten kunt geven aan kleine boeren, die 70% van de landbouw in handen hebben en in wezen ondernemers zijn, maar nu honger lijden.’
Monitoring
Ook Roos van Os van SOMO ziet liever geen geld naar de private sector gaan, maar àls dat dan gebeurt, zorg dan in elk geval dat er goed gemonitord wordt, stelt zij voor. ‘Ik begrijp ook niet goed waarom er nu niet een dergelijk mechanisme bestaat die dit controleert. Het is de taak van de overheid om dit in te stellen.’ Daarmee snijdt Van Os direct een van de pijnpunten aan: monitoring. Want hoe en binnen welk model dit gedaan moet worden, daar zijn veel van de aanwezigen het over oneens.
Volgens Van Os’ debattegenstander André Dellevoet moet hier namelijk niet in worden doorgeslagen. ‘Een allesomvattend monitoring- en evaluatiesysteem is als een nachtmerrie voor me. De afgelopen drie jaar heb ik mensen voorbij zien komen die alles tot op detail wilden evalueren. Dat werkt niet. Want ieder bedrijf en ieder huishoudboekje verschilt weer. Daarnaast moet je waken voor overbureaucratisering, dit kan bedrijven er juist van weerhouden om investeringen te doen.’
Het lastige is volgens Kwakkenbos ook dat de private sector zo groot en log is, dat het moeilijk is om er onderzoek naar te doen. ‘Er zijn zoveel verschillende bedrijven, die binnen verschillende markten met verschillende bedrijfsmodellen werken. Die kun je dus niet over een kam scheren, daarvoor is het een veel te complexe en robuuste kosmos.’
Volgens de Britse Emily Darko (research officer bij het Overseas Development Institute) is afzien van monitoring in elk geval geen optie. ‘De financiële crisis heeft ons ook geleerd dat veel bedrijven niet zelfregulerend kunnen zijn. Ze moeten dus wel getoetst worden. En als je dan zaken gaat doen in ontwikkelingslanden, zorg dan ook dat je samenwerkt en niet alleen naar de mensen luistert.’
Samenwerking
De woorden van Darko kunnen de Afrikaanse afgevaardigden in elk geval bekoren. ‘Klassieke hulp heeft zijn beste tijd gehad’, stelt transportzakenman Chief Michael Bangura uit Sierra Leone. ‘Tot nu toe hebben we vis gekregen, maar er is vergeten ons uit te leggen hoe we dit zelf kunnen vangen. De Nederlandse regering zou zich constructiever naar Afrikanen op moeten stellen. We moeten niet langer aan de hand worden genomen. Maar als de Nederlanders zaken willen doen, dan sta ik klaar.’
Hij krijgt hierin bijval van de Oegandese zakenman en oud-minister Nathan Nabete, die daarbij wel benadrukt dat er juist zaken moet worden gedaan met kleine bedrijven en niet met multinationals. ‘Hoe dan ook moet de lokale markt niet verstoord worden’, stelt hij.
Daarbij snijdt Nabete aan gevoelig punt aan waar tijdens het debat meerdere malen aan wordt gerefereerd. Ook Kwakkenbos houdt een pleidooi tegen marktverstoring, en hij kan daarmee op een flink applaus uit de zaal rekenen. ‘Westerse landen hebben zelf allerlei tools, zoals marktbescherming, gebruikt om groei af te dwingen. Maar als ontwikkelingslanden nu hetzelfde willen doen, dan staan ze dit vaak niet toe. Daarmee schop je de ladder die deze landen omhoog helpt keihard weg. Daar moet het westen mee ophouden.’
In dat licht vindt Van der Lee het dan ook onbegrijpelijk dat er wederom exportkredieten worden gegeven aan westerse bedrijven. ‘Het verleden heeft laten zien dat dit tot dumping leidt. Ik snap niet waarom we daar met het Dutch Good Growth Fonds weer in gaan investeren. We lijken niet te leren van lessen uit het verleden.’
Publiek-privaat
Welke rol moeten ngo’s innemen als het gaat om de samenwerking met de private sector? Verscheidene sprekers, waaronder Thierry Sanders, waarschuwen voor de ‘overromantisering’ van de rol van het bedrijfsleven. Sanders: ‘De private sector is niet de oplossing voor alles, maar hun geld is nu eenmaal wel nodig voor het opzetten van bedrijven. Het feit dat er geld beschikbaar is lijkt een aantal ngo’s heel enthousiast te maken, maar het zal lastig zijn om alle partijen op een effectieve manier met elkaar te laten samenwerken.’
Ook Aaltje de Roos (Buitenlandse Zaken) waakt voor euforie rondom de rol van het bedrijfsleven. ‘Zet hier niet al je geld op in. Binnen dit speelveld is het een van de vele actoren die een steentje kan bijdragen, maar het is slechts een middel, niet een doel op zichzelf. In het ontwikkelingssamenwerkingsveld laat de huidige generatie een goede, flexibele indruk achter. Ik weet zeker dat alle partijen een manier vinden om effectief met elkaar samen te werken. Ook met Afrikaanse landen die economisch steeds sterker worden’, zegt De Roos.
Tom van der Lee van OxfamNovib ziet voor zijn instantie in elk geval een rol weggelegd waarin zij enerzijds als waakhond en anderzijds als partner fungeren. ‘We zijn een grote organisatie die door de jaren heen al veel gevoelige onderwerpen op tafel heeft weten te krijgen. Door onze campagne ‘Rank a Brand’ hebben twee multinationals hun beleid aangepast. Tegelijkertijd werken we in de cacaosector weer veel samen met boeren. Beide kan, omdat er binnen de private sector enorm veel dynamiek heerst.’
ICCO ziet voor zichzelf in vergelijking met Oxfam iets minder een waakhond rol voor zich, toch benadrukt ook Mark Joenje, directeur Investeringen, dat het mogelijk is om én samen te werken én kritisch te zijn. Je kan zelf béter je waakhond rol vervullen als je ook met bedrijven samenwerkt, meent hij.
Maar volgens Gemma Crijns, mede-oprichter van het Partnership Resource Centre, is het juist tijd dat ngo’s eens een duidelijke keuze maken. Volgens haar willen ze nu teveel van twee walletjes eten, waarbij ze zowel willen samenwerken als de waakhond willen uithangen. Het debat roept sowieso tegenstrijdige gevoelens op bij Crijns, die claimt al vijftien jaar hetzelfde verhaal aan te horen. ‘Het is goed dat er wordt gedebatteerd, maar na al die jaren komen de betrokken er nog steeds niet uit. Aan wie dat ligt? Daarvoor zijn zowel de politiek als ngo’s verantwoordelijk.’ Om die reden kan volgens Crijns maar beter gestopt worden met debatteren. ‘Richt je in plaats daarvan op grondig onderzoek naar de resultaten en de gemaakte fouten binnen de samenwerking met de private sector. Meer transparantie zorgt uiteindelijk ook voor meer begrip.’