
Vice Versa #5: Ongelijkheid
Sommige mensen zijn meer gelijk dan anderen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Julius Malema. Met de beste agitprop probeert hij mijnwerkers te mobiliseren voor hogere lonen en nationalisatie van de mijnen, tegelijkertijd is hij verwikkeld in verschillende corruptiezaken in zijn Zuid-Afrikaanse thuisprovincie Limpopo, bezit hij een aantal dure huizen en rijdt hij rond in de meest patserige auto’s. Leiders van bevrijdingsbewegingen in Afrika zijn – met gelukkig een aantal goede uitzonderingen – veel ‘gelijker’ dan de gemiddelde mijnwerker of huishoudster op het continent.
Afrika is, zo blijkt uit het laatste Trade and Development Report van de UNCTAD, een van de continenten waar de ongelijkheid welig tiert. In de top tien van landen met de grootste ongelijkheid in inkomens en bezit staan zes landen uit Afrika. Het wekt waarschijnlijk geen verwondering dat die inkomensongelijkheid het grootst is in landen met belangrijke bodemschatten. UNCTAD volgt met dit rapport zijn grote broer, de Wereldbank, die zes jaar geleden al een rapport uitbracht over de relatie tussen ongelijkheid en ontwikkeling.
Paar kilometer verschil
Ongelijkheid is heel simpel samen te vatten: als je op de ‘verkeerde’ plek geboren bent, kan het zo maar zijn dat je twintig jaar korter leeft dan iemand die verderop in hetzelfde land woont of dertig jaar korter dan iemand in een Noord-Europees land. De kans dat je als baby of kleuter sterft is minstens twee keer zo groot. Als je dan al naar school kunt, dan maak je die waarschijnlijk niet af. Honger en ondervoeding hebben niet alleen effect op hoe lang je wordt, maar ook op je hersenen, wat leren en werken weer moeilijker maakt. Een paar kilometer verschil is dus het verschil tussen weinig tot geen kansen krijgen en met een gouden lepel in de mond geboren worden.
De Wereldbank constateerde al dat die ongelijkheid twee effecten had op welvaart en economische vooruitgang. Op de eerste plaats is de kans dat er veel talent verloren gaat dat een grote bijdrage had kunnen leveren aan die vooruitgang. Op de tweede plaats ontstaan er door grote ongelijkheid instituties en regelingen die vooral de bovenste laag ten dienste staan en dat maakt uiteindelijk de samenleving minder efficiënt. Daar komt bovendien nog bij dat die ongelijkheid zichzelf reproduceert. Anders gezegd, kinderen die met die gouden lepel in de mond zijn geboren, zullen waarschijnlijk kinderen krijgen met een platinum lepel in de mond.
Verbeteren toegang
De Wereldbank trok uit dit alles de conclusie dat overheidsbeleid zich niet zozeer zou moeten bezighouden met ongelijkheid van inkomens, maar juist met het verbeteren van toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en recht, het creëren van gelijke kansen, het zorgen dat iedereen gehoord wordt.
De UNCTAD gaat nu een stap verder door te stellen dat de bezuinigingsmaatregelen in veel ontwikkelde (Europese) landen contraproductief zullen werken: op de groei daar en op de exportkansen van ontwikkelingslanden, en dat ook de ongelijkheid verder zal toenemen. Het afgelopen decennium, zo stelt UNCTAD, is de ongelijkheid ook in het rijke deel van de wereld gegroeid. Dat is te zien aan het lagere deel dat de lonen nu uitmaken van het totale inkomen in die landen en de groei van het vermogen van de rijkste 1 procent, de 500 rijksten van Forbes of van Quote. UNCTAD ziet de toenemende concentratie van inkomens bij een kleine bovenlaag als één van de oorzaken van de financiële crisis, omdat er een perverse stimulans uitgaat van bonussen en premies, die leidde en leidt tot het nemen van extreme risico’s.
Niet een stimulans
UNCTAD stapt dan wel een pasje verder dan de Wereldbank en verdedigt dus wel maatregelen om een betere verdeling van inkomens te krijgen. Het is het oude debat, want, zo stelde de Wereldbank, zijn die hogere inkomens nu juist niet een stimulans voor mensen om te investeren in onderwijs of andere zaken. Ja, meent dan de UNCTAD, maar armen hebben juist dat hogere inkomen nodig om betere toegang tot onderwijs en krediet te krijgen. Bovendien stimuleert die verhoogde koopkracht ook nog eens de binnenlandse markt.
Het is wat al te simpel om te zeggen dat dit tot een of-of beleidskeuze zou leiden. De Wereldbank constateerde zelf al dat effecten van een bepaald beleid niet eenvoudig zijn vast te stellen, alleen al omdat de (vermeende) voordelen van een beleid op korte termijn, niet afgewogen kunnen worden tegen voor- of nadelen op lange termijn. Ook voor het bestrijden van de ongelijkheid hebben we helaas geen glazen bol die ons de wereld van 2037 laat zien.
Dit artikel verscheen in de laatste Vice Versa. Neem nu een abonnement op het vakblad en u ontvangt deze Vice Versa alsnog in de bus.