
Religie als les voor ontwikkelingssamenwerking
Zou ontwikkelingssamenwerking niet over relaties moeten gaan? Religiewetenschapper Brenda Bartelink speelt met deze vraag. Zij denkt terug aan haar ontmoeting met een Nederlandse missionaris in Tanzania en vraagt zich af wat dit betekent voor Nederlandse ngo’s en de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd.
Het is verkiezingstijd, en voor het eerst sinds lange tijd is ontwikkelingssamenwerking ook in de picture als het gaat om waar partijen zich in onderscheiden. Nou ja, vooralsnog gaat het vooral over percentages van het bnp, een visie op ontwikkelingssamenwerking is in de meeste partijprogramma’s ver te zoeken.
Het is kenmerkend voor een tendens die critici al langer bespeuren. Namelijk dat ontwikkelingssamenwerking vooral gaat over geld en de verantwoording daarvan. De kritiek daarop laat zich raden, want ontwikkelingssamenwerking heeft ook een morele, politieke en relationele kant. En vooral maatschappelijke organisaties zouden die dimensies van het verhaal veel meer moeten benadrukken. De ngo campagne ‘Je krijgt wat je geeft’ tegen de bezuinigingen is daarom ook als oppervlakkig en teleurstellend ervaren.
Verkenning
Sinds juni ben ik als religiewetenschapper begonnen met mijn verkenning van de Nederlandse OS. Niet voor het eerst, ik deed al jaren vanuit de universiteit onderzoek naar dit boeiende transnationale veld. Niettemin lijkt het alsof ik in juni met nieuw veldwerk startte. In Nederland deze keer, in het netwerk van het Kennis Centrum Religie en Ontwikkeling waar ik nu werkzaam ben.
De toekomst van ontwikkelingssamenwerking was één van de onderwerpen waarover ik met mijn gesprekspartners van gedachten wisselde. Niet alleen de doemscenario’s maar juist ook de kansen kwamen ter sprake. De kans om ontwikkelingssamenwerking weer over relaties te laten gaan, bijvoorbeeld. Door het afnemen van financiering door de overheid kunnen relaties met mensen, gemeenschappen en organisaties in ontwikkelingslanden weer centraal komen te staan.
Broeder Theo
Het deed me terugdenken aan eerder veldwerk dat ik een jaar of vier geleden deed in Tanzania. Ik interviewde daar medewerkers van Christelijke en Islamitische organisaties over hun visies op ontwikkelingssamenwerking.
Op een dag bezocht ik broeder Theo omdat hij mij zou kunnen vertellen hoe het Christelijk geïnspireerde ontwikkelingswerk zich door de jaren heen had ontwikkeld. Broeder Theo was geen ontwikkelingswerker, met het woord had hij ook niet veel. Al meer dan veertig jaar woonde hij in Tanzania. Hij maakte mee hoe Tanzania onder Nyerere een natie werd met het Kiswahili als nationale taal. Maar hijzelf sprak nog altijd het liefst Kisukuma, de taal van de grote Sukuma stam in het westen van Tanzania waar hij zich in de jaren zestig als jonge missionaris vestigde.
Natuurlijk kende hij ze, ontwikkelingsorganisaties, maar ach die kwamen en gingen. Hij bleef. Hij zag hoe de jonge mannen die hij op het seminarie lesgaf later uitgroeiden tot de politieke elite van het land. Hij leerde de spiritualiteit van de Sukuma’s kennen en vertelde hen deze niet uit het oog te verliezen onder invloed van ontwikkeling, nationalisering en urbanisering. Boven de poort van het missiehuis waar hij woonde hing een prent van een zwarte Maria met een zwart Christuskind, als getuige van wat hem in zijn leven dreef.
Eigen prentje
Al na een week kon ik mijn interviewformat herschrijven. Ontwikkelingssamenwerking? Een woord dat niet door mijn informanten werd gebruikt. Evenmin waren ze bezig met het meten is weten dat ‘de sector’ zo domineert.
Juist dat vertelt me dat we van iemand als broeder Theo veel kunnen leren. Over het belang van relaties in ontwikkelingssamenwerking, van commitment en van tijd. Dat kan alleen als het niet uitsluitend gaat over wat ‘daar’ zou moeten veranderen, maar ook over onszelf. Over hoe het virtuele prentje eruit ziet dat boven onze deur hangt. En over wat wij in Tanzania (Ghana, India en op de Filipijnen) willen leren. Kortom, wat mij betreft hoeft ontwikkelingssamenwerking niet meer opnieuw te worden uitgevonden!