
Onder de loep: gendergelijkheid in het Nederlandse internationale beleid
EVALUATIE – De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluaties (IOB) bracht vorige week het evaluatierapport Gender sense and sensitivity uit. Het Nederlandse internationale beleid op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid in de periode 2007-2014 werd daarin onder de loep genomen. De Austeniaanse titel was goed gekozen: het rapport, maar vooral ook de reactie van minister Koenders van Buitenlandse Zaken en minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, stond vol met wollige taal. Die taal kon alleen niet verhullen dat ondanks diplomatieke vorderingen, er nog veel reden is tot kritiek.
Wat gaat er wel goed?
Nederland is ongekend goed bezig in het vaststellen van internationaal aanvaarde normen voor vrouwenrechten gendergelijkheid. Binnen de Verenigde Naties en de Europese Unie maakt Nederland zich sterk voor vrouwenrechten. Hoewel de resultaten moeilijk meetbaar zijn volgens het IOB, is het belang van deze diplomatie interventies ‘meer dan symbolisch’. Die normen dienden ook als kader voor de bilaterale politieke dialoog.
Ten tweede geeft Nederland aan tal van organisaties en activisten van over de hele wereld financiële steun waardoor ze voor de rechten van vrouwen kunnen opkomen. Die organisaties hebben het inzicht in de lokale situaties zodat ze effectief de genderverhoudingen kunnen verbeteren. Het IOB merkt wel op dat die steun langdurig en gericht moet zijn op het versterken van hun capaciteit in plaats van op de uitvoering van kortlopende projecten.
Specifiek op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs, waar het allemaal mee begint volgens het IOB, is de grootste vooruitgang geboekt. Het Nederlands beleid draagt daar aan bij: het bevorderen van de positie van meisjes en vrouwen in het onderwijs was een prominent en veelal succesvol aandachtspunt.
Redenen voor kritiek
Het is voor het IOB wel moeilijk te bepalen wat voor vooruitgang er precies is geboekt. De effectiviteit van het beleid is onduidelijk, omdat vaak een goed mechanisme voor monitoring en evaluatie ontbrak, er beperkte beschikbaarheid was van kennis en training en er niet consistent werd ingezet op gendervraagstukken in alle fases van beleid en projecten.
Het bevorderen van gendergelijkheid zou namelijk juist niet alleen een prioriteit van ontwikkelingssamenwerking moeten zijn. Hier is het kabinet het roerend mee eens. Het blijkt in de praktijk alleen moeilijker dan verwacht om gender mainstreaming toe te passen in alle beleidsterreinen. Het IOB stelt dan ook voor om daar systematischer mee om te gaan. Want het voornemen om gender te integreren in beleidsterreinen als politieke participatie, economische participatie, toegang tot productieve hulpbronnen en vrede en veiligheid is niet consistent uitgevoerd; noch bij de ontwikkeling van beleid, noch bij de uitvoering in programma’s en projecten.
Volgens IOB is het ook essentieel dat het bevorderen van gendergelijkheid niet alleen betekent dat de posities van vrouwen worden verbeterd. Gendergelijkheid gaat om vrouwen én mannen en de machtsverhoudingen tussen de seksen. Het betrekken van (conservatieve) mannen om gelijkheid te bevorderen werkt soms beter dan uitsluitend te richten op ‘traditionele’ vrouwenorganisaties. Het kabinet verwacht dat het recent gelanceerde Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) 2016-2020 verder gaat dan die exclusieve focus op vrouwenorganisaties.
Als laatste is een van de belangrijkste kritiekpunten volgens het IOB het ontbreken van gedegen genderanalyses. Deze analyses brengen de alledaagse gedragsregels, wetten, normen en praktijken in kaart ‘die bepalen hoeveel ruimte vrouwen krijgen en die de randvoorwaarden vormen voor gendergelijkheid’ volgens het kabinet. De programma’s kunnen dan worden aangepast op de specifieke context. Het stimuleren van een loonsverhoging voor vrouwen heeft namelijk weinig impact op het bevorderen van gendergelijkheid als dit loon thuis meteen wordt afgepakt, omdat mannen niet accepteren dat hun vrouwen werken. Uniforme oplossingen bestaan niet en het IOB adviseert dan ook sterk om door genderanalyses erachter te komen wat wel en wat niet werkt in een specifieke context.
De regering erkent dat haar inzet voor vrouwenrechten en gendergelijkheid beter inzichtelijk gemaakt moet worden en zal dat doen door ‘consistenter gebruik te maken van genderanalyses voorafgaand aan programmering, en door strikte voorwaarden te stellen voor monitoring en evaluatie bij nieuwe subsidies’. Dat betekent dus dat er meer geld vrij moet komen voor onderzoek en dat er een beter kader moet komen voor monitoring en evaluatie. Met dat laatste kunnen wij wellicht helpen: woensdag 9 december organiseert Vice Versa in samenwerking met verschillende partners de Middag van Het Evalueren. We bespreken dan hoe monitoring en evaluatie het beste kan worden ingezet, en wat wél maar ook wat niet werkt. Komen jullie ook, minister Koenders en minister Ploumen?