
Inclusieve ontwikkeling het nieuwe buzzword?
- Baki, de verstoten vrouw. Foto: Anika Altaf
OPINIE – Nederland zet in op inclusieve ontwikkeling, zo blijkt uit de kamerbrief die minister Ploumen eind september schreef. Maar wat houdt dat eigenlijk in? Dr. Nicky Pouw en Anika Altaf, onderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam, schreven er dit opiniestuk over. Aandacht voor het belang van welzijn in plaats van welvaart, ongelijkheid en het trickle up effect als bewezen manier naar verbetering van leefomstandigheden.
Op 28 september jongstleden heeft minister Ploumen een kamerbrief verzonden naar de Tweede Kamer met als titel: Inclusieve ontwikkeling in de Nederlandse programma’s voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De kernboodschap van deze kamerbrief haakt in op de nieuwe Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties, met als motto: ‘Leave no one behind’. De nieuwe agenda van de Verenigde Naties beoogt extreme armoede uit te bannen in 2030, waar het eerder niet in is geslaagd. Minister Ploumen volgt deze ambitieuze agenda en formuleert in haar brief concrete doelen ten aanzien van onderwijs, gezondheid, water en sanitatie, energie, fatsoenlijk werk en vermindering van ongelijkheid. Deze doelen moeten ‘inclusief’ zijn; iedereen moet bereikt worden, ook de allerarmsten.
Niet alleen economische groei, maar vooral ‘inclusieve ontwikkeling’ is het hoofdthema van Ploumen’s beleid, maar wat wordt hier eigenlijk mee bedoeld? En belangrijker, is inclusieve ontwikkeling het antwoord op de wereldwijde problematiek van armoede en ongelijkheid? Criticasters stellen dat zonder bijstelling van onze visie op economie, inclusieve ontwikkeling business as usual is.
Trickle down is achterhaald
Armoede is de laatste decennia enorm verminderd, maar nog altijd leven miljoenen mensen in erbarmelijke omstandigheden en extreme armoede. Daarbij is de ongelijkheid in veel landen toegenomen. Dat wil zeggen dat het gat tussen de armsten en de rijksten in een land steeds groter is gegroeid. Deze groei in ongelijkheid is waargenomen in zowel rijke als arme landen. Het vormt een belemmering voor de sociale en economische ontwikkeling en politieke stabiliteit van een land.
Wanneer de laagste inkomensgroepen in een land achterblijven, blijft economisch potentieel onbenut, vermindert de sociale cohesie, is er een groter risico op conflicten, en wordt economische groei en stabiliteit op termijn ondermijnd. De dominante theorie dat stijging van het gemiddelde inkomensniveau in een land bijdraagt aan inkomensgroei voor de armsten, het zogenaamde trickle down effect, is achterhaald. In relatieve zin is de armoede wereldwijd gedaald, maar absoluut gezien is het aantal armen gelijk gebleven, ondanks de aanhoudende groei van de BRIC-landen en andere opkomende economieën. Toenemend empirisch bewijs toont het tegenovergestelde aan: trickle up, is de enige manier naar verbetering van levensomstandigheden voor iedereen.
Ongelijkheid en uitsluiting als hardnekkige processen
Inclusieve ontwikkeling heeft als focus de allerarmsten: dit is een zeer diverse groep van gemarginaliseerde mensen. Het betreft vaker mensen die werken of werk zoeken in de informele economie, bevolking die leeft in geïsoleerde gebieden, HIV/aids patiënten, alleenstaande moeders, prostituees, etnische of religieuze minderheden, zieken, mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking, werkloze jongeren, enzovoorts die om verschillende redenen geen kans maken een duurzaam eigen bestaan op te bouwen. Het ontbreekt hen niet alleen aan economische kansen, kennis en kapitaal, maar ook aan maatschappelijk aansluiting en steun.
- Vrouwen werken op de vuilnisbelt, informele economie. Foto: Anika Altaf
Het proces van uitsluiting kent veel sociaal-culturele en politieke barrières. Voor mensen met een geestelijke of lichamelijke beperking is het vinden van werk in veel arme landen nagenoeg onmogelijk. In veel samenlevingen worden zij vijandig behandeld, gediscrimineerd of weggestopt door hun familie uit schaamte en onwetendheid. Uit de studie van Altaf blijkt dat langdurige uitsluiting en discriminatie kan leiden tot internalisering van het omgevingsgedrag – mensen sluiten zichzèlf uit van deelname aan maatschappelijke activiteiten omdat ze zichzelf minder achten. Een illustratie hiervan is Baki, een vrouw in Benin die door haar ziekte (epilepsie) is verstoten door haar man, haar familie en de bredere gemeenschap. Haar omgeving is bevreesd haar aan te raken vanwege angst voor besmetting. Door de sociale uitsluiting en stigmatisering heeft haar (zelf)vertrouwen een enorme deuk opgelopen, met als gevolg zelfuitsluiting.
Er ontstaat vaak een ‘blinde vlek’ ten aanzien van mensen zoals Baki bij de overheid, het bedrijfsleven en sociale instanties. Politieke of religieuze motieven en elite capture bemoeilijken het werk van hulpinstanties die de allerarmsten trachten te bereiken nog verder. Korte termijn resultaten garanderen weliswaar toekomstige financiering, maar sturen projecten richting de kansrijken, weg van de allerarmsten. Het opheffen van vooroordelen, het aanpassen van instituties, en het investeren in meer democratie voor de allerarmsten vormen weliswaar onderdeel van Ploumen’s inclusieve ontwikkelingsagenda, maar de nadruk ligt nog steeds op economisch groei. Wat kunnen we hiervan verwachten als bovenstaande processen van marginalisering en uitsluiting niet per definitie onderdeel vormen van onze economische studies van groei en vooruitgang? Moeten we niet eerst onze economische visie bijstellen, alvorens het beleid te bepalen?
Stel welzijn centraal, niet welvaart
Het huidige economische systeem in kapitalistische landen is gericht op individuele welvaartsvergroting. Deze visie wordt geëxporteerd naar ontwikkeling in armere landen. Wanneer individuele welvaart (inkomen) toeneemt, neemt als vanzelf de maatschappelijke welvaart toe, is de aanname. Economische groei geldt als belangrijkste maatstaf van economisch succes; niet duurzaamheid of sociale gelijkheid. Zonder groei geen vooruitgang, is de stelregel van beleid. En zonder groei, geen investeringen in onderwijs, gezondheidszorg en sociale verzekering.
Deze stelregel gaat echter voorbij aan de verdelingsvraag; wie profiteert van economische groei? En, waar wordt economische groei aan besteed, en waarom? Om nog meer groei? Hoeveel groei is dan genoeg? Er is geen economisch model dat antwoord kan geven op deze vragen, omdat het in essentie politieke keuzen betreft. Wereldwijd werkt chronische armoede, groeiende ongelijkheid en milieuproblematiek tot maatschappelijke onvrede en conflict. Niet alleen in ontwikkelingslanden, ook in Europa en de Verenigde Staten.
Binnen economische studies zou meer aandacht moeten uitgaan naar sociaal-culture en politieke oorzaken van armoede, ongelijkheid en uitsluiting. In plaats van de eenzijdige nadruk op individuele welvaart, zou er meer aandacht moeten komen voor ‘welzijn’. Welzijn gaat erom wat het voor mensen betekent om goed te leven in samenspraak met anderen (Pouw & McGregor, 2014). De mens is immers een sociaal wezen, en geen Robinson Crusoë. Vooruitgang of groei zou niet alleen om individueel gewin moeten gaan, maar ook om maatschappelijk gewin. Welke samenleving zijn wij in staat te creëren met elkaar, en welke leefomgeving laten wij achter voor de volgende generaties?
Laten we de redenatie eens omdraaien. Investeren in duurzaamheid, goed onderwijs, gezondheidszorg en sociale verzekering kost niet alleen geld, maar kan juist een bron van groei en vooruitgang zijn. Dan is die groei maar ietsjes lager, so what?
Dr. Nicky Pouw en Anika Altaf doen onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam naar inclusieve ontwikkeling, de allerarmsten en welzijnseconomie binnen de programmagroep Governance & Inclusive Development.