
Als jij aan de onderhandelingstafel in Addis Abeba zou zitten… over handel
Zijn vrijhandelsverdragen wel of juist niet goed voor ontwikkeling? Wat voor impact kan TTIP hebben op ontwikkelingslanden? En helpt de 50 miljoen van Ploumen voor ontwikkeling in West-Afrika eigenlijk wel zolang Europa nog steeds landbouwsubsidies geeft? Deze week aan de onderhandelingstafel: Prof. dr. Ruerd Ruben (WUR en LEI), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Evert-Jan Brouwer (Woord & Daad) en Roeline Knottnerus (SOMO). Waarvoor zouden zij pleiten op de conferentie in Addis Abeba, waar midden juli wordt gepraat over de financiering van de ontwikkelingsdoelen?
Prof. dr. Ruerd Ruben, hoogleraar Impact analyse & Voedselzekerheid (WUR) en programmaleider internationaal onderzoek (LEI)
‘Ik zou ervoor pleiten om verwerkte producten uit ontwikkelingslanden te kunnen exporteren en vrij te kunnen invoeren. Ghana moet niet alleen z’n ruwe cacao kunnen exporteren, maar ook chocoladerepen. Dit heeft te maken met tariefescalatie: hoe “bewerkter” het product of hoe rijker het land, hoe hoger het importtarief. Dit moet aangepast worden om de handel makkelijker te maken. De importtarieven op ruwe producten zorgen ook voor moeilijkheden. Voor de laagst ontwikkelde landen is het importtarief voor ruwe producten nul, maar voor de middeninkomenslanden geldt al een tarief.
‘De beperkingen zitten ook in non-kwalitatieve eisen. Een chocoladereep moet vaak een bepaalde afmeting hebben, of verpakt zijn in een zilverpapiertje. Importerende landen, zoals Europese landen of de VS, stellen deze eisen en die moeten afgeschaft worden of op z’n minst geharmoniseerd om export vanuit ontwikkelingslanden makkelijker te maken.
Handelsverdragen tussen ontwikkelingslanden verdienen aandacht!
‘Een ander punt waar ik me voor in zou zetten in Addis Abeba is de aandacht vergroten voor handel binnen Afrika. De grootste tariefbeperkingen liggen namelijk tussen Afrikaanse landen onderling. Het is moeilijker om aardappels van Ethiopië naar Kenia te krijgen dan naar Saoedi Arabië. Handelsverdragen tussen ontwikkelingslanden verdienen aandacht, want 85% van de productie blijft binnen de regio en veruit de meeste agrarische productie blijft binnen de landen. Slechts 3% van de wereldhandel is Afrikaans.
‘Buiten Afrika moet er gekeken worden naar de negatieve effecten voor ontwikkelingslanden van grote handelsverdragen tussen andere landen, zoals het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), het handelsverdrag tussen Europa en de VS. Deze verdragen zijn positief voor de landen die eraan deelnemen, maar hebben nadelen voor de niet-deelnemers. Trade diversion zorgt ervoor dat landen die het dichts bij de grote handelsblokken liggen de meeste handel krijgen toegewezen. Handel met verder liggende landen gebeurt dan niet meer.
‘Verder is Aid for Trade in de vorm van het bijdragen aan infrastructuur een goede investering, dit is heel belangrijk! Daar stoppen we maar heel weinig geld in. Maar als je handel wil drijven, is goede infrastructuur de eerste voorwaarde. Je hebt aid nodig om uiteindelijk trade te kunnen doen.’
Sjoerd Sjoerdsma, woordvoerder Ontwikkelingssamenwerking voor D66:
‘Een van de belangrijkste dingen die de EU zou kunnen doen is afstand nemen van al de landbouwsubsidies die in Europese context worden uitgedeeld. Voor een echte stap in de export van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden moet die grote hindernis worden weggenomen. In plaats daarvan worden kleine stapjes gezet. De 50 miljoen die minister Ploumen investeert in de ontwikkeling van Afrikaanse economieën is minder geld dan wordt gestoken in de verbouwing van Huis ten Bosch. En het is bestaand geld dat toch al gereserveerd was voor ontwikkelingssamenwerking. Verder heeft niks te maken met de doelstellingen voor handel. De echte grote stappen zijn echter onhaalbaar, omdat hierover de Europese landen onderling te verdeeld zijn. Daarover moet in Addis Abeba worden gesproken.
‘Over de EPA’s heeft de VVD voorgesteld dat ontwikkelingslanden die het verdrag niet tekenen worden gekort op hulp. Dat betekent dus gedwongen vrijhandel, dat lijkt me een contradictio in termini. Overigens is vrijhandel niet perse een katalysator voor groei van een land. Neem bijvoorbeeld de “Aziatische tijgers” zoals Zuid-Korea: die heeft zich juist ontwikkeld door hun economie af te schermen. Pas later stelden zij hun markten open.
‘Ik zie wel veel potentieel in regionale vrijhandelsverdragen, daar zouden we meer op aan moeten sturen. Wij hebben daar expertise die we kunnen aanbieden, en op allerlei terreinen kunnen we regionale vrijhandel stimuleren. Afzetmarkten zijn regionaal ook veel gunstiger dan de Europese afzetmarkt, vanwege de eisen die wij stellen.
‘Verder is het verstandig om goed naar de TTIP te kijken. De effecten daarvan op ontwikkelingslanden zijn moeilijk te voorspellen omdat nog niet bekend is hoe het verdrag er precies uit gaat zien. We moeten zorgen dat dit verdrag op zijn minst geen negatief effect voor ontwikkelingslanden heeft, en op zijn best een gunstig effect. Minister Ploumen heeft ook uitgesproken daarvoor te gaan, en wij zullen haar daar zeker aan houden. De TTIP heeft ook voordelen in de zin van kwaliteitseisen en –standaarden. Een Marokkaanse autodealer bijvoorbeeld, die een product op de Europese markt kan verkopen, kan dat dan ook in de VS. We moeten echter bij het vaststellen van die standaarden uitkijken dat ze er niet toe leiden dat ontwikkelingslanden juist minder handel kunnen drijven met EU of de VS.
De 50 miljoen die minister Ploumen investeert in de ontwikkeling van Afrikaanse economieën is minder geld dan wordt gestoken in de verbouwing van Huis ten Bosch
‘Wat betreft het Nederlands beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en handel: die combinatie heeft een meerwaarde die ik kan onderschrijven. Maar in de praktijk pakt het toch vaak anders uit. Ontwikkelingssamenwerking wordt steeds meer het ondergeschoven kindje, minister Ploumen slaat door naar de handelskant. Een reden hiervoor zou zijn dat hulp misschien minder nodig is, maar Least Developed Countries (LDC) komen daarmee echt tekort.
‘Handel en ontwikkelingssamenwerking hoeven niet uit elkaar getrokken te worden: ik pleit juist voor meer coherentie. We kijken bij de Nederlandse overheid nu erg vanuit een caleidoscopisch perspectief, ieder vanuit zijn eigen hokje. Ik zou graag zien dat we niet alleen aid en trade combineren, maar naar een echt geïntegreerde aanpak toegaan. Beleidscoherentie is cruciaal voor waar we het nu over hebben. Het clichébeeld van met de ene hand geven en met de andere nemen moet weggewerkt worden. Dat is een oud beeld van ontwikkelingssamenwerking, maar helaas klopt het nog steeds en dat moet veranderd worden.
‘Ik zou daarnaast graag concreet horen hoe het zit met de 0,7%-norm. HOE gaan we daar naartoe? Ik ben groot voorstander van andere financieringsbronnen zoals vanuit de private sector en handel naast ODA, maar er is een ondergrens waar we niet doorheen kunnen zakken. ODA blijft nodig.’
Evert-Jan Brouwer, Woord & Daad:
‘Er moet meer over eerlijke handel gesproken worden, zowel in Addis Abeba als New York! Daarmee bedoel ik een handelssysteem waarin opkomende maar ook zwakke economieën een eerlijke kans krijgen. In de SDG’s, zoals nu geformuleerd, heeft handel geen systematische plek. Er is geen specifiek doel dat spreekt over de noodzaak van een eerlijk internationaal handelsregime. Internationale handelsverdragen, zoals TTIP en de Economic Partnership Agreements (EPA’s), zouden in samenhang met de SDG’s bekeken moeten worden. Dragen zulke verdragen bij aan het realiseren van de SDG’s, of niet? Die vraag wordt weinig gesteld.
In de SDG’s, zoals nu geformuleerd, heeft handel geen systematische plek.
‘De TTIP zal voor- en nadelen hebben voor ontwikkelingslanden. We weten nog niet hoe de handelsverhoudingen tussen de VS en Europa in de TTIP, en ontwikkelingslanden zich zullen ontwikkelen, maar er is veel onzekerheid over het effect ervan op ontwikkelingslanden. Mogelijke voordelen van TTIP zijn de gelijke standaarden en kwaliteitseisen voor producten. Maar is Investor-State Dispute Settlement (ISDS), het mechanisme voor bescherming van investeerders, iets dat grote vragen oproept. De Adviesraad voor Internationale Vraagstukken pleit voor een internationaal hof dat zich hiermee bezighoudt. Onze regering moet serieus naar dat voorstel kijken.
‘Ook de Economic Partnership Agreements (EPA’s) hebben voor- en nadelen voor ontwikkelingslanden. EPA’s zijn handelsverdragen waarvan de achterliggende gedachte sympathiek is. Verschillende ontwikkelingslanden maken een stevige economische groei door, dus zou je ze als gelijkwaardige partner moeten zien in de wereldhandel. In het huidige systeem worden ze niet als gelijkwaardig gezien, en krijgen ze allerlei voordelen. Ze mogen zonder beperkingen naar de EU exporteren, terwijl ze wel heffingen mogen opleggen aan EU producten. De EPA’s zorgen voor een meer gelijkwaardige positie. Op papier is dat positief.
‘Maar als je kijkt naar de praktijk, is de vraag of ontwikkelingslanden daar klaar voor zijn. Kunnen zij concurreren met Europa als invoerheffingen worden afgeschaft? Voor verschillende sectoren kan het negatief uitpakken. Bijvoorbeeld de landbouw, waarin Europa sterk is: kunnen Afrikaanse boeren die concurrentie aan? Weliswaar beschermen ontwikkelingslanden veel ruwe landbouwproducten, maar bij bewerkte producten mag dat niet. Die kunnen vrij verhandeld worden: directe concurrentie waardoor lokale verwerkers in ontwikkelingslanden een stuk van hun markt verliezen.
‘West-Afrika is als eerste regio aan de beurt. De EU wil dat het verdrag daar snel van kracht wordt. Er zijn zorgen: de door ebola getroffen landen als Sierra Leone, Guinee en Liberia, of Mali na intern conflict, hebben een zwakke economie. Het is zeer de vraag of die landen klaar zijn voor liberalisering in de komende jaren. Maar er zijn ook kansen: met de EPA’s komt voor West-Afrika veel geld beschikbaar voor het versterken van lokale economieën, opzetten van goede infrastructuur en verbetering van douane-systemen, zodat handel vergemakkelijkt wordt. Hoe de EPA uitwerkt zal per land verschillend zijn. Nigeria en Liberia hebben een totaal andere concurrentiepositie, maar vallen straks wel onder hetzelfde handelsregime.
‘Minister Ploumen heeft sinds haar aantreden behoorlijk werk gemaakt van handelsverdragen. Zij heeft als honest broker een tussenpositie ingenomen tussen de Europese Commissie en Afrikaanse landen betreffende de inhoud van verdragen. Er zijn hierin een aantal concessies gedaan. Niet alles, maar een aantal tegemoetkomingen voor Afrikaanse landen is opgenomen, mede dankzij minister Ploumen. De onderhandelingen zijn vorig jaar afgerond, nu zitten we in een nieuwe fase: die van ondertekening en ratificatie van de verdragen, zodat ze daarna in werking gaan treden. Het is echter vrij stil op dat gebied. Nederland lijkt hierin op dit moment ook niet veel te doen – waarschijnlijk door de aandacht die TTIP-onderhandelingen opeisen. Ondertussen hebben vier van de zestien West-Afrikaanse landen het verdrag nog niet ondertekend. Minister Ploumen zou kunnen nagaan hoe dit komt: zijn er bepaalde zorgen die nog niet zijn weggenomen; wegen hun handelsbelangen onvoldoende mee?
‘In de aanloop naar Addis Abeba en New York moet minister Ploumen meer aandacht vragen voor beleidscoherentie tussen handelsverdragen en de nieuwe ontwikkelingsdoelen. Dit is haar kans, aangezien zij allebei de petten draagt. Zij kan belangen van beide kanten meenemen naar de onderhandelingstafel, het zou jammer zijn als ze die kans laat liggen.’
Roeline Knottnerus, onderzoeker voor SOMO en TNI:
‘Ik zou ervoor pleiten dat investeerders aan banden worden gelegd en dat zij naast de rechten die ze krijgen toegekend om internationaal te investeren ook verplichtingen krijgen. Tegenwoordig gaat het bij handel niet alleen meer over goederen, maar ook over diensten en investeringen. Daarvoor worden veel regels opgedoekt en moet er van alles worden aangepast zodat de handel in diensten en investeringen zo makkelijk mogelijk wordt. Investeerders krijgen rechten toegekend zonder dat er verplichtingen tegenover staan. Dat moet anders. Er moet bindend en afdwingbaar worden vastgelegd dat investeerders hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld op gebied van mensenrechten en het betalen van belasting.
‘Hiermee samen hangt natuurlijk het ISDS, en dat moet wat mij betreft helemaal verdwijnen. Het is niet nodig en daarnaast is niet bewezen dat het meer investeerders aantrekt. ISDS is een beschermingsmechanisme voor transnationale investeerders, waarbij deze de staat kunnen aanklagen voor misgelopen winsten op hun investeringen door bijvoorbeeld beleidswijzigingen van de betreffende staat. De claims kunnen oplopen tot in de honderden miljoenen, dat is heel nadelig voor de armste landen die op deze manier nooit hun regelgeving kunnen veranderen.
Publiek geld moet worden gebruikt voor maatschappelijke doelen, niet om grote bedrijven te compenseren.
‘ISDS is in het leven is geroepen om meer investeerders aan te trekken met deze bescherming. Het is wetenschappelijk echter nooit bewezen dat dit zo werkt. Zo kwam Zuid-Afrika onlangs tot de conclusie dat ze veel investeringen kregen uit landen waarmee ze geen verdragen met ISDS hadden, en niet per se meer investeringen uit landen waarmee ze wel verdragen met ISDS-landen. Zuid-Afrika zegt nu al zijn verdragen met ISDS op, vanwege de grote risico’s van claims. Multinationals zijn grote jongens, hun bescherming kan ook op andere manieren geregeld worden. Dat overheden soms beleid veranderen, hoort bij een normaal ondernemersrisico. Daar kunnen bedrijven verzekeringen voor afsluiten. Publiek geld moet worden gebruikt voor maatschappelijke doelen, niet om grote bedrijven te compenseren.
‘Handelsverdragen zijn tegenwoordig heel dynamisch en gericht op liberalisering en deregulering. Maar eigenlijk is marktregulering en overheidssturing juist nodig. De huidige tendens is dat je geen eisen mag stellen aan investeerders, maar in het belang van (ontwikkelings)landen zou je dat juist wel moeten doen.
‘Minister Ploumen heeft gezegd dat zij TTIP niet zou afsluiten als het niet voordelig zou zijn voor ontwikkelingslanden. Het voordeel wat ze noemt betreft het gelijkschakelen van standaarden waardoor nog maar aan één norm moet worden voldaan voor de export naar zowel EU als de VS. Het is echter nog twijfelachtig of dat wel tot stand gaat komen. Het is mogelijk dat de EU en de VS alleen onderling elkaars standaarden gaan erkennen, maar dat dit niet geldt voor ontwikkelingslanden. Terwijl ontwikkelingslanden wel een nadeel gaan ondervinden, in de vorm van handelsverschuiving. Uit onderzoek is gebleken dat dit een verlies kan betekenen van 3% tot 7% van het GDP in ontwikkelingslanden!
‘Het Nederlands beleid inzake handel en ontwikkelingssamenwerking kan nog op een aantal punten verbeteren. Zo stemden Nederland en de EU tegen een resolutie van Ecuador en Zuid-Afrika bij de VN die vraagt om een instrument te ontwerpen waarmee verplichtingen van investeerders op het gebied van mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen bindend gemaakt kunnen worden! Onbegrijpelijk. Terwijl rechten voor investeerders juist wel veel aandacht krijgen. Ik zou daar echt graag iets aan veranderd zien. De VN-resolutie is gelukkig wel aangenomen. Ik hoop dat Nederland zich vanaf nu constructiever zal opstellen.’