Maestro van de RVO

Leonard Fäustle

Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is Robert Dijksterhuis verantwoordelijk voor de uitvoering van het bedrijfsleveninstrumentarium van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Vice Versa zocht hem op. ‘OS is een buyer’s market geworden. Vroeger waren bijna alle diensten die wij wilden leveren welkom. Nu maken ontwikkelingslanden daar zelf keuzes in.’

Robert Dijksterhuis houdt kantoor in het prachtige ‘centercourt’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op de Prinses Beatrixlaan in Den Haag, op minder dan vijf minuten lopen van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn vorige werkgever. Voordat we met het interview beginnen, geeft Dijksterhuis een uitgebreide introductie van zichzelf. Zo begint een interview in Afrika vaak ook – de Poolse meesterjournalist Ryszard Kapuchinski omschreef het als: ‘In Afrika gaat een ontmoeting vooraf aan een interview.’ Dijksterhuis heeft veel te vertellen: bijvoorbeeld over zijn loopbaan op het ministerie van Buitenlandse Zaken die voorafging aan zijn functie als afdelingsmanager internationale ontwikkeling van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). In deze hoedanigheid is hij sinds maart de belangrijkste man van Nederland als het gaat om de uitvoering van het bedrijfsleveninstrumentarium uit het Nederlandse ontwikkelingsbudget.

Tijdens zijn studie maatschappijgeschiedenis begon Dijksterhuis in 1991 als stagiair op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Onder minister Pronk hielp hij mee om de internationale donorconferentie voor Indonesië te organiseren. Na zijn studie keerde hij terug als werknemer op het ministerie en er volgden al snel uitstapjes naar ‘niet-traditionele ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s’, zoals het MATRA-programma in Oost-Europa, het opzetten van het bedrijfslevenprogramma PSOM en het uitbesteden en onderbrengen van ORET bij de FMO.

In 2001 werd Dijksterhuis hoofd van de afdeling Ondernemerschap en Bedrijfsontwikkeling en was hij een van de eindverantwoordelijken van de notitie ‘ondernemen tegen armoede’ van toenmalige ministers Eveline Herfkens en Annemarie Jorritsma. Onder minister Koenders was Dijksterhuis samen met onder andere de huidige Groenlinks-fractievoorzitter Bram van Ojik betrokken bij de zogeheten ‘Schoklandakkoorden’ die een enorme groei van Publiek-Private-Partnerschappen (PPP’s) tussen overheid, kennisinstellingen, bedrijven en ngo’s teweegbracht. Na onder andere nog een verrassende career move als hoofd van de afdeling Gender, ging hij voor de vacature bij RVO.nl. Lang hoefde Dijksterhuis er niet over na te denken. ‘Ik heb de combinatie van hulp en bedrijfsleven altijd heel boeiend gevonden en er in de loop der jaren natuurlijk ook veel kennis over opgebouwd.’

Dijksterhuis is nu verantwoordelijk voor alle opdrachten die DGIS bij de Rijksdienst heeft uitstaan. Dan gaat het om het complete bedrijfsleveninstrumentarium zoals ORIO (Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling), PSI (Private Sector Investeringsprogramma)en het veelbesproken Dutch Good Growth Fund. Ook het Fonds Duurzaam Water en de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid is bij de RVO.nl ondergebracht. Daarnaast voorziet de RVO.nl in de uitvoering van enkele programma’s op het gebied van energie en rampenrisicovermindering.

Je zou bijna denken dat RVO.nl belangrijker is geworden dan DGIS en u belangrijker dan directeur-generaal Christiaan Rebergen.

Lachend: ‘Waauw.’ Dan serieus: ‘We zijn inderdaad een grote uitvoerder van programma’s geworden, maar het beleid wordt natuurlijk door Buitenlandse Zaken gemaakt. Christiaan zit met minister Ploumen aan tafel om over dat beleid te praten, ik niet. Het is wel zo dat het ministerie ons steeds vaker vraagt om het beleid te voeden met de kennis die wij opdoen uit onze programma’s. We hebben alleen al 460 PSI-projecten lopen die een enorme bron van informatie zijn over de landen waar deze projecten plaatsvinden en goed aangeven waar ondernemers tegenaan lopen. Datzelfde geldt voor ORIO en het Fonds Duurzaam Water. De uitvoering van dit soort grootschalige programma’s, met soms tientallen mensen in het veld, gebeurt steeds minder door DGIS zelf.

Natuurlijk is de bilaterale hulp in de vijftien partnerlanden, die begeleid wordt vanuit de Nederlandse ambassades in die landen, ook nog een groot deel van het OS-beleid, maar wij hebben honderden activiteiten lopen die allemaal redelijk bedrijfsgeoriënteerd zijn. Ik denk dat als het om private-sectorontwikkeling gaat het ministerie ons ook wel ziet als hét loket. Als bedrijven iets willen met ontwikkelingslanden, dan is RVO.nl de eerste ingang. Wij hebben het overzicht over het hele bedrijfsleveninstrumentarium en zijn de plek waar alles samenkomt.’

Op jullie website staat dat RVO.nl er is voor ‘ondernemend Nederland’. Vallen daar ook ngo’s onder?

‘Met ondernemend Nederland doelen wij op ondernemende mensen. Die kunnen zeker ook bij ngo’s werkzaam zijn. We faciliteren bijvoorbeeld PPP’s binnen het Fonds Duurzaam Water. Daarbij is het zelfs een voorwaarde dat er een ngo aan boord moet zijn van zo’n partnerschap.’

Kritische studies

Tijd om het bruggetje te maken naar het bedrijfsleveninstrumentarium zelf. Dijksterhuis bevindt zich in een niche die de wind mee heeft. Private-sectorontwikkeling lijkt zeker in het huidige beleid van minister Ploumen als het belangrijkste middel te worden gezien om armoede te bestrijden. De evaluaties die tot dusverre over private sectorontwikkeling zijn verschenen lijken deze keuze vooralsnog echter niet te rechtvaardigen. Een evaluatie van het PSOM/PSI-programma bijvoorbeeld stelde dat er weinig spill over-effecten zijn omdat veel projecten, zoals bloemenbedrijven, alleen maar importeren en exporteren en zo weinig waarde creëren in ontwikkelingslanden zelf. Eerder dit jaar verscheen ook de studie van de IOB waarin het complete bedrijfsleveninstrumentarium onder de loep werd genomen. Een van de belangrijkste conclusies daaruit was dat niet bewezen kon worden dat de verschillende bedrijfslevenprogramma’s bijdragen aan armoedebestrijding.

Wat vindt Dijksterhuis hiervan? ‘Niet bewezen’ wil niet zeggen dat het geen effect heeft. Het is alleen niet aangetoond’, stelt hij. ‘Het probleem van private sectorontwikkeling is het attributievraagstuk. Hoe kun jij aantonen dat jouw interventie heeft geleid tot economische groei? Er zijn namelijk zoveel factoren die meespelen. Je kunt een bepaald effect wel aannemelijk maken, maar bewijzen is lastig.’

Kunt u een voorbeeld geven?

‘Neem een brug die we met ORIO-geld bouwen in Bangladesh. Ik kan uitrekenen hoeveel meer mensen er over die brug lopen of rijden in vergelijking met vroeger toen ze met een bootje moesten oversteken. Dit heeft waarschijnlijk tot gevolg dat er positieve lokale economische effecten zijn die weer kunnen leiden tot meer handel, meer banen en meer economische groei. Met al onze ORIO-projecten maken we daar ook een inschatting van. Het kost echter ontzettend veel tijd om echt een nulmeting te doen, zoals de IOB graag ziet, en na vijf jaar terug te komen en het economische effect te meten. Vergeet niet dat het om 460 projecten gaat waar gemiddeld zeven of acht ton financiering van ons in zit. Dan is zo’n bijna wetenschappelijke evaluatie een enorm kostbare zaak. Het moet wel in verhouding staan.’

Dit is een verkorte versie van het interview met Robert Dijksterhuis uit Vice Versa 5 2014. Het gehele interview lezen? Dat kan! Neem nu een abonnement op Vice Versa en krijg dit nummer nagestuurd, PLUS drie specials over democratie, voedselketens en bijbelse inspiratie. En kies bovendien een boek naar keuze uit.

Auteur
Marc Broere

Datum:
13 januari 2015
Categorieën: