
Vijfenzestig (deel 1)
BLOG – Aanstaande vrijdag bestaat de Nederlandse ontwikkelingshulp 65 jaar. Paul Hoebink blikt in het recent verschenen nummer van Vice Versa terug. En laat 1949 nu ook net het jaar zijn waarin Hoebink zelf is geboren.
1949 was een zeer bijzonder jaar. Niet alleen volgde de Nederlandse regering Harry Trumans oproep in zijn inaugurale rede razendsnel op door de instelling van een speciale commissie om voorstellen over de Nederlandse ontwikkelingsbijdrage te doen, en in september werd ook de eerste ontwikkelingsbijdrage naar de VN overgemaakt. Een maand later werd een jongeling geboren die zich zou ontpoppen tot een van de vaste critici van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Deze coïncidentie bracht de hoofdredacteur van dit vakblad op het lumineuze idee om deze columnist te vragen om een vergelijking te maken tussen zijn eigen leven en dat van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Zo zij het en dan tegelijkertijd maar in een tweeluik.
Waar de Amerikaanse hulp tot midden jaren zeventig werd gedomineerd door de Koude Oorlog, daar was de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking er een van het uitzenden van deskundigen via de VN en de koloniën, vooral Suriname en zijn Welvaartsfonds. De Koude Oorlog speelde binnen de Nederlandse hulp geen enkele rol van betekenis. Misschien dat hoogstens het Nederlandse hulpproject in de Mekongdelta onder een dergelijke noemer zou kunnen vallen.
Voor de schrijver van deze column begon na de sobere jaren van de wederopbouw de Koude Oorlog wel te spelen, vooral toen tijdens de Cubacrisis zijn vader wekenlang paraat en in de kazerne moest blijven. Daarna keerde het tij, waren er de discussies over de aantallen Russische tanks, waarvan de Amerikanen er stelselmatig te veel en van te hoge kwaliteit telden. Vervolgens ging het over Guatemala, de Dominicaanse Republiek, Vietnam: iedere Amerikaanse interventie die, zoals vele daarna, de situatie alleen maar tot erger keerden, die corrupte moordenaars in het zadel hielp. Het nieuwe zomernummer van Foreign Affairs brengt er nog vier uit die tijd in kaart, van Perzië tot Chili. Het keertij kwam met de ‘kerstbombardementen’ in Vietnam en de coup in Chili: de bevrijders van de Normandische kusten bleken zelf onderdrukkers en imperialisten, al wilden velen in de gepolariseerde jaren zeventig daaraan het liefst voorbij kijken.
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking had ondertussen vorm gekregen, maar wat moesten wij, jonge studenten inmiddels, ermee? Simpelweg pleiten voor ‘meer’ van die hulp, zoals sommige ontwikkelingsorganisaties, of juist voor afschaffing van dit ‘imperialistische instrument’ zoals de Van der Speks en de Bakkers wilden? Actief zijn voor een andere handelsorde met de UNCTAD in Santiago in 1972 via een tournee langs een groot aantal Noord-Brabantse en Gelderse scholen was dan een mooi alternatief, want we wisten, zij het niet in detail, dat ook onder minister Jan Pronk de Nederlandse hulp vooral hulp voor het eigen bedrijfsleven was.
En toen kwamen de jaren tachtig, waarin de politieke tegenstellingen geleidelijk aan wat minder scherp werden en ik minder kans liep om hardhandig door corpsballen van een VVD-verkiezingsbijeenkomst verwijderd te worden als ik wat vragen stelde. Wel was er de schuldencrisis, die de Nederlandse ontwikkelingshulp vooral tot overlevingshulp maakte en mij voor radio en televisie in discussie bracht met Onno Ruding, warm medestander van het IMF en zijn ‘aanpassingsprogramma’s’, over de a-sociale kanten van die programma’s. We hadden het tijdschrift Derde Wereld waar we veelvuldig over mislukte Nederlandse ontwikkelingsprojecten schreven, zoals die in de aardappel- en veeteelt en waarin ik mijn eerste kritische stuk over noodhulp na de rampen van 1985 schreef: ‘Vermageringspillen in hulppakketten voor door hongersnood geteisterde Afrikanen’. Daar tussendoor verbleef ik vele dagen in de kelders van Buitenlandse Zaken, de rijke archieven uitmestend tussen mijn onderzoeksreizen door.
Toen werd het 1988. De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking was in zijn saaiste jaren beland, nadat Eegje Schoo daarvoor nog voor volle opiniepagina’s en een serie luisterrijke anekdotes had gezorgd. Mijn dissertatie over de Nederlandse hulp aan Tanzania en Sri Lanka plonsde hardhandig in de stille vijver van de ontwikkelingssamenwerking. Ineens zat ik in het zondagse Acht uur Journaal, bij Karel van der Graaf in Avro’s Televizier, in verschillende radioprogramma’s en in alle ochtend- en avondkranten.
Voor mij zou de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking nooit meer hetzelfde zijn, maar aan de hand van Jan de Koning en daarna Jan Pronk was die al stevig veranderd. Pronk kwam met zijn prachtige vuistdikke nota Een Wereld van Verschil, waarover wij diverse debatten voerde, waarin hij het publiek biologeerde met een mooie analyse over het wereldgebeuren en waar ik dan vervolgens zeurde over de laatste twee hoofdstukken, over de praktische uitwerking en de betekenis van deze mooie analyse (Wordt vervolgd).
Kom ook naar het debat aanstaande donderdagavond over 65 jaar Nederlandse ontwikkelingshulp waar Paul Hoebink spreker is. Hier wordt het boek ’65 Jaar Ontwikkelingssamenwerking – Hoe nu verder?’ gepresenteerd. Er zijn nog enkele kaarten vrij! Bestel ze snel via http://www.dezwijger.nl/119017/nl/debat-65-jaar-nederlandse-ontwikkelingshulp