
Change the game: wil de ontwikkelingssector wel veranderen?
BLOG – Judith van de Kamp volgde met veel interesse het Change the Game debat over lokale fondsenwerving. Toch fietste ze na het live event fronsend naar huis, en dacht ze ‘Grmpf!’. In dit blog legt ze uit uitgebreid uit waarom. ‘Is geld geven aan maatschappelijke organisaties niet een onwijs westerse manier van betrokkenheid tonen, die past bij onze individualistische maatschappij?’, vraagt ze zich onder meer af.
Kortgeleden stond de Vice Versa-website een aantal weken in het teken van lokale fondsenwerving, onder de naam ‘Change the Game: What’s next?’. Siri Lijfering vatte de belangrijkste conclusies van artikelen samen in een white paper. Dit stuk fungeerde tevens als voer voor het slotdebat op 5 september dat ViceVersa samen met Wilde Ganzen organiseerde in het Humanity House in Den Haag. Ik las het stuk met veel belangstelling, vooral vanwege de twee hoofdvragen die Siri Lijfering terecht in haar stuk aanhaalt: 1)Zijn de rijken in middeninkomenslanden bereid hun welvaart te delen? En 2) En hoe kan de ontwikkelingssector daar het beste aan bijdragen? Het debat dat volgde was interessant! Maar toch fietste ik fronsend naar huis, en dacht: ‘Grmpf!’.
Het gaat niet over ‘ons’!
Particuliere initiatieven en grotere gevestigde ngo’s; ze vliegen elkaar geregeld in de haren. Nog steeds! ‘Ons bereik is groter’… ‘Maar wij hebben geen strijkstok’. ‘Wij hebben jarenlange ervaring’… ‘Maar wij komen op afgelegen plekken’. Ook tijdens de debat vloog de vlam even in de pan. Begrijp me niet verkeerd: soms is zo’n discussie nuttig. Maar nu leidde het af. Het leidde af van wat we zouden bespreken, namelijk: de verantwoordelijkheid van de rijkere bevolkingslagen in ontwikkelingslanden. En ook het pruillipje van de ontwikkelingssector naar de overheid kwam er weer even tussendoor: ‘Overheid, wij doen heus wel belangrijk werk’. Heh? Het ging toch juist even niet om ons?!
Sociale ongelijkheid
De aanleiding voor het hele thema lokale fondsenwerving is dat de OECD voorspeld heeft dat de economische groei in de komende vijftien jaar zich vooral buiten Europa en Noord Amerika voltrekt; in landen als China, Brazilie en India. India heeft met 300 miljoen mensen onder de armoedegrens, maar ook 60 miljardairs nu eigenlijk al geen excuus meer om zichzelf niet te redden.
Onlangs verscheen op Pambazuka News een onwijs goed artikel van de Nigeriaanse Said Adejumobi ‘The pain of inequality in Africa’. Afrika is na Latijns Amerika het continent waar sociale ongelijkheid het grootst is. Adejumobi zegt dat de wereld wel hard roept dat ‘Africa rising’ is, maar dat slechts 4% van de populatie hier van profiteert. De economische groei gaat compleet langs het gros van de Afrikanen heen: ‘they do not see it, they do not feel it, and they do not live it’. Hij schrijft ook over de verantwoordelijkheid om (als Afrikanen) solidair te zijn met de mensen om hen heen vanuit de Ubuntu-filosofie:
While the rich are getting richer, the poor are wallowing in need, and the backlash of this may threaten not only the little progress our continent has made, but our collective sense of humanity and decency which defines Africa’s ubuntu philosophy – of community solidarity, care and responsibility that seeks expression in the phrase, ‘I am, because we are; and since we are, therefore I am’.
Onverschillige lokale rijke stinkerds
Waarom lijken we zo om de hete brij heen te draaien? Laat ik voor mezelf spreken: waarom sprong ik tijdens het debat niet op om te zeggen: ‘Hallo, kunnen we het nu eindelijk gaan hebben over al die rijke lokalo’s die misschien hun portomonnee moeten opentrekken, in plaats van te blijven discussieren over westerse ngo’s, donoren en PI’s? Nou, Judith? Hmm, omdat ik hardop kritiek uiten op mensen in ontwikkelingslanden griezelig en onethisch vind. Want: ‘Ik als westerling kan toch niet voorschrijven wat ze zouden moeten doen, dat zou toch onwijs fout zijn?’. En: ‘Ze hebben het toch al zo moeilijk?’. Hoe denigrerend is dat eigenlijk.. net zoals niet alle Afrikanen zielig zijn, zijn ze niet allemaal lief. Dus, een voorbeeld:
Een paar jaar geleden reisde ik met vriend door Zambia. We raakten aan de praat met twee rijke joviale Zambianen, en besloten spontaan om een aantal dagen samen op trip te gaan, met hun giga-auto. Die trip was echt verschrikkelijk! Ze sjeesden door kleine dorpjes, reden half mensen omver en deden heel denigrerend over de armere lokale bevolking. Ze haalden er hun neus gewoon voor op. Ook in Kameroen, waar we tot voor kort woonden, viel ik soms half van mijn stoel van de onverschilligheid en desinteresse van bizar rijke Kameroenezen jegens armere landgenoten. Schrijnend vond ik ook dat de arme bevolking helemaal niets van rijke landgenoten verwacht; daar is de (vaak terechte) aanname dat zij immers rijk geworden zijn ten koste van de armen. En als je het je als arme in dergelijk corrupt land lukt om financieel omhoog te kruipen, ga je eindelijk iets voor jezelf en eigen familie doen, en niet voor die arme massa. Dus ja.. zouden we het niet juist daar over moeten hebben?? Ademujobi pleit ervoor:
‘Addressing inequality can be a win-win situation both for the powerful and powerless in society. It can create social harmony, mutual trust, and confidence between the haves and have-nots. It is a step towards a collective dream that another world – fairer and just – is possible and desirable for us all!’
Change the game: their game or our game?
Daarnaast zit ik met allemaal andere vragen. Adam Pickering, internationaal beleidsmanager bij Charities Aid Foundation (CAF) is spreker op het debat, en expert op het gebied van lokale fondsenwerving. Hij zegt dat CAF de omstandigheden van doneren tracht te verbeteren. ‘We proberen een omgeving te creeëren waarin mensen zich blij maar ook genoodzaakt voelen om geld te geven aan maatschappelijke organisaties, bij rijke mensen en bij de middenklasse’. Ik denk dat mijn frons toen al begonnen is. Ik word daar alleen maar verward van. Moeten ‘we’ proberen die rijke Zambianen en Kameroenezen te doen inzien dat het ‘leuk’ en ‘broodnodig’ is om geld te geven aan ‘maatschappelijke organisaties’? Wie is ‘we’, en moeten ‘wij’ dat echt doen?
En een andere grote vraag: is geld geven aan maatschapelijke organisaties niet een onwijs westerse manier van betrokkenheid tonen, die past bij onze individualistische maatschappij? Geven mensen in ontwikkelingslanden met extra geld niet veel liever op andere manieren dan via maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld direct aan de school van hun kinderen, aan het jongeren-werkgelegenheidsproject van hun kerk, of aan het trainingsbureautje voor meisjes dat is opgezet door een big mama uit het dorp?? Siri Lijfering schrijft in een eerder stuk over lokale fondsenwerving in Kenia al dat het voor rijke mensen in Nairobi ook een vertrouwenskwestie is: ‘Het enige resultaat van ontwikkelingshulp dat wij hebben gezien is dat ngo-medewerkers in steeds mooiere auto’s rijden en in grote huizen wonen in de rijkste buurt van Nairobi. Nu willen ze dat wij bijdragen?’. Misschien is dat wel waar we als OS-sector bang voor zijn, en waarom we de discussie niet aan lijken te durven: dat de rijkeren in ontwikkelingslanden wel bereid zijn hun welvaart te delen, maar niet op de manier die wij graag zien, via (onze?) lokale ngo’s. Alsof we wel het spel willen veranderen, maar niet de spelregels!
Lokale fondsenwerving: zijn lokale ngo’s er klaar voor?
En wat vinden die lokale ngo’s er eigenlijk van? Staan zij achter het idee om zelf geld op te gaan halen, en hoe dan? Hoe kunnen zij zich op deze overgang voorbereiden en welke hulp kunnen ze daar bij gebruiken? Zijn zij bereid een sturende en adviserende rol te gaan spelen op gebied van lokale fondsenwerving? En mogen ze daarbij vallen en opstaan? Met andere woorden: kunnen ze op westerse geldstromen terugvallen als het niet meteen lukt? Want iets nieuws uitproberen is een risico, want het werkt waarschijnlijk niet meteen. Het kost tijd, en geld, en het is moeilijk! De ngo Knowledge for Children Cameroon was vorig jaar flink aan het experimenteren met geld lospeuteren van lokale rijken, lokale overheden en lokale succesvolle bedrijven. Zo organiseerde ze een soort major-donor-event, dat nog niet echt een succes was. Maar er zijn waardevolle lessen geleerd door de lokale en westerse staff. Daar was gelukkig ruimte voor. Dergelijke lessen delen met andere ngo’s is het spel op wereldniveau te veranderen.
Wilde Ganzen gaf tijdens het debat ook mooie voorbeelden van lokale fondsenwerving. Dat was hoopvol! Er zijn dus mogelijkheden die werken, en inspireren. Laten we het daar meer over hebben, en daarbij vooral luisteren naar de lokale ngo’s; zij kennen hun land en landgenoten immers het beste. Zij zijn wellicht degene die de spelregels kunnen — en moeten? — veranderen. Wat vraagt dat van de Nederlandse OS-sector? Mijns inziens in dit stadium een flexibele houding; lef om controle uit handen te geven, geduld en ruimte voor nieuwe ideeen, en kracht om niet te vervallen in oude patronen. Ik heb nu al zin in het volgende debat.