
‘Je hoeft niet met hulp goodwill te kopen voor het bedrijfsleven’
Onlangs verschenen er twee studies kort na elkaar over wat ontwikkelingshulp Nederland op kan leveren: een rapport van de lobby-organisatie ONE en een studie van IOB. Ze concludeerden beiden hetzelfde, namelijk, dat Nederland erop vooruitgaat door hulp doordat de export stijgt, maar de getallen waren verschillend. Rolph van der Hoeven, hoogleraar aan het Institute for Social Studies, vergeleek de twee rapporten en wijst ook op het gevaar van de studies. ‘We moeten dit niet aangrijpen om terug te gaan naar meer bilaterale hulp.’
De twee rapporten komen beide met andere getallen. Wie heeft gelijk?
‘Het verschil tussen beide rapporten wordt verklaard vanwege de modellen die worden gebruikt. Het ONE-rapport, gebaseerd op werk van het Britse ODI is meer macro-economisch en gebruikt een internationaal evenwichtsmodel waarin veel terugkoppelingsverbanden zitten. Het IOB-rapport gebruikt een regressie model waaraan een statische aanzet – afzet tabel (input-output tabel) van de Nederlandse economie geplakt is. Het verschil ligt in de veronderstellingen en model aannames. Ik vind daarom niet dat ze elkaar tegenspreken; ze zijn complementair.’
Er was veel kritiek op het ONE-rapport, bent u het daarmee eens?
‘Modellen zijn nooit absoluut. De uitkomsten zijn meer om discussie te hebben dan dat ze de absolute waarheid zijn. Als iets wetenschappelijk is onderbouwd, denken mensen vaak: dat zijn de hogepriesters. Maar er moet een grote mate van bescheidenheid zijn. Net als met de uitkomsten van het Centraal Plan Bureau in Nederland bijvoorbeeld.
De ONE studie, en ook die van IOB, zijn heel eerlijk in al hun vooronderstellingen. Het is niet altijd duidelijk hoe de modellen werken, maar ze zijn allebei open gepresenteerd. In de studie van IOB staat bijvoorbeeld dat er een aantal effecten niet kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld multilaterale hulp. In de studie van ONE wordt dat wel gedaan, en daarom moeten ze een aantal vooronderstellingen maken hoe dat verspreid wordt. ONE moet ook een aantal vooronderstellingen maken over wat de opbrengsten zijn van investeringen. Dat wordt allemaal netjes expliciet gezegd. Dat kun je goed doorgronden als je er even tijd voor neemt.
Het interessante aan de modellen is dat je de vooronderstellingen kunt veranderen. Dus als de maatschappelijke opbrengst niet 20% is, maar 10 %, kun je dat gemakkelijk even doorberekenen. Het kan zijn dat je het niet eens bent met de vooronderstellingen, maar dat verandert niets aan de exercitie die de bijdrage van ontwikkelingshulp in een globaal evenwichtsmodel probeert te pakken. Ik vind dat een leuke eerste aanzet.’
Is het niet gevaarlijk als het te veel wordt overschat? 250 miljard extra exporten is nogal wat.
‘Je moet dus ook niet concluderen dat het tot precies 250 miljard extra exporten leidt, maar je moet er discussie over houden: het leidt tot méér exporten. En hoeveel precies, daarover kun je twisten. Het belang van de twee rapporten is vooral dat het aangeeft dat er wederzijde verbanden bestaan tussen economieën en dat alle maatregelen doorwerkingen hebben. Los van de precieze getallen, is dat voor mij de hoofdboodschap.’
Waarom is zo’n conclusie volgens u goed om te weten?
‘Omdat ontwikkelingssamenwerking zo onder vuur ligt, is het goed om alle kanten te belichten. Zo laat je mensen zien dat het niet weggegooid geld is. Het is goed eens neer te zetten dat bilaterale hulp dergelijke effecten heeft. Maar dat is natuurlijk niet de hoofdreden van ontwikkelingssamenwerking, we doen dat niet om banen in Nederland te creëren. En dat is ook direct het gevaar met deze studies. De effecten, met name die uit de IOB studie, gaan alleen over de bilaterale hulp. Je moet deze studies niet gebruiken om te pleiten voor meer bilaterale hulp in plaats van hulp via andere kanalen. Naar mijn inzicht is dat een vorm van hulp die aan het aflopen is. We moeten langzamerhand tenderen naar meer multilaterale samenwerking en niet-statelijke hulp via ngo’s, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Voor de schaalvergroting en de efficiëntie in ontwikkelingslanden is dat een veel effectievere manier van hulp.’
Waarom?
‘Ik heb in veel ontwikkelingslanden gewoond en gereisd en onder andere gemerkt dat alle donor landen met eigen rapportageverplichtingen volgens hun eigen nationale richtlijnen. Dat is niet effectief. Ik vind het niet meer van de 21e eeuw dat we veel bilaterale hulp doen. We hebben nu internationale structuren. Voor de ontvangende landen is het beter dat ze met een multilateraal orgaan discussies voeren over ontwikkelingsstrategieën en -plannen. Via multilaterale organisaties en niet-statelijke organisaties, zoals de Human Rights Commission, de ILO, Amnesty , OXFAM kun je beter het beleid beïnvloeden. Met bilaterale hulp is dat veel moeilijker, want dat blijft paternalistisch. Daar worden ontwikkelingslanden ook steeds gevoeliger voor: ze willen niet dat een land als Nederland dat alleen tegen ze zegt. Kijk bijvoorbeeld naar Oeganda en onze reactie op de homowet daar. De president trok zich er niets van aan. Kritiek moet internationaal zijn.
Bij de VN is dat veel minder: een land is lid van de VN, dus als de VN een land onder druk zet, zijn de verhoudingen gezonder. Het klopt dat de VN niet altijd slagvaardig genoeg is, maar dat zijn we als Nederland ook lang niet altijd. Samenwerking blijft altijd uittesten.’
Met multilaterale hulp verdwijnt misschien wel het gunstige effect op de Nederlandse economie?
‘Dat soort vragen zijn een beetje navelstaarderij: wij willen weten wat hulp voor ons betekent. Multilaterale samenwerking betreft alle landen: dan plant je niet meer je Nederlandse vlaggetje. Leningen en kredietverstrekkingen via het multilaterale kanaal leiden ook tot een toename van het BNP in die landen, waardoor die landen meer gaan handelen. En dan komt het eventueel bij Nederland terecht – of niet. Maar ik vind het belangrijker dat met alle hulp samen ontwikkelingslanden er beter van worden. Op de een of andere manier sijpelt het dan op een gegeven moment wel naar ons door. Dat vind ik een beter mechanisme dan te zeggen: we hebben een x bedrag uitgegeven en we krijgen er een y bedrag voor terug.’
Is er niet iets voor te zeggen dat het goed is dat je met hulp bilaterale relaties aangaat?
‘Dat is heel belangrijk. Je moet bilaterale samenwerking ook niet volledig afschaffen. Maar het effect op diplomatie en goodwill zoals dat in de IOB studie wordt aangehaald, kan je op andere manieren bereiken. Een ambassadeur kan ook goede contacten hebben. Goodwill gaat over organisaties en de mensen die er werken, en niet altijd over het geld. Je hoeft niet met hulp goodwill te kopen voor het bedrijfsleven. We hebben de hele discussie gehad over het afschaffen commerciële posten in ontwikkelingslanden: dàt hielp het bedrijfsleven en nu willen ze daarom mee betalen aan de posten. Als je goodwill belangrijk vind, dan moet je daar gewoon in investeren.’