
Column Paul Hoebink – Naïef
‘Is Lilianne Ploumen naïef? En Louise Fresco? Ton Dietz? Ik denk het niet’, zo stelde Paul Hoebink in een column die eerder verscheen in het septembernummer van Vice Versa. ‘Naief’ is niet de juiste term volgens hem, wat dan wel de juiste term is, daar is hij nog niet over uit.
Een schrijver in de brievenrubriek van Trouw noemde onze minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ‘naïef’. Dit, omdat je onder de definitie en doelstellingen van het nieuwe Budget Internationale Veiligheid, dat de minister in juli aankondigde, eigenlijk de hele Defensiebegroting wel onder die van Ontwikkelingssamenwerking zou kunnen schuiven. Bovendien, zo constateerde deze brievenschrijver, had de minister een lofzang gehouden op internationale handel, die voor meer respect van mensenrechten zou zorgen, meisjes naar school zou laten gaan en kansarmen kansen zou geven. Voor een minister die grenzen van de internationale samenwerking opzoekt, zou dat ‘grenzeloos naïef’ zijn.
Hoewel deze brief ook mijn zorgen over de nieuwe koers van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking verwoordt, weet ik niet of het woord ‘naïef’ op zijn plaats is. Minister Ploumen heeft eerst een forse nederlaag moeten lijden op het zogenaamde ‘Dutch Good Growth Fund’, dat qua benaming alleen al Nederengels is. Na een al te snelle aankondiging van dit mooie fonds werd ze teruggeroepen naar de ministerraad en heeft ze daar alle wensen van de werkgevers en minister Kamp moeten inwilligen. Allereerst omdat het fonds ook voor bevorderen van de export kan worden gebruikt (en niet alleen voor investeringen). Op de tweede plaats omdat er geen schotten tussen de doelstellingen van het fonds worden geplaatst, zodat in principe alle fondsen voor exportfinanciering kunnen worden gebruikt. Ik voorspel dat 80 procent van de 750 miljoen euro in het revolverend fonds ook daarvoor zal worden gebruikt en dat de schulden van ontwikkelingslanden die zo ontstaan ook later via schuldkwijtschelding weer van de ontwikkelingsbegroting zullen worden afgeschreven. Dat is dus een cadeautje van 1,4 miljard aan de werkgevers en de toekomstige minister van Financiën.
Nu lijdt minister Ploumen een tweede grote nederlaag, omdat ze jaarlijks 250 miljoen die bezuinigd wordt op de Defensiebegroting, weer fijn aanvult vanuit de Ontwikkelingsbegroting. Dat betekent de komende drie jaar al jaarlijks 500 miljoen aan bezuinigingen op Ontwikkelingssamenwerking en daar komt in 2017 nog eens bijna anderhalf miljard verdere bezuinigingen bij, waardoor Nederland zakt naar zo’n 0,5 procent van zijn bruto nationaal product aan ontwikkelingshulp, hoewel het sinds 1995 nog 0,8 procent was en in de jaren tachtig gemiddeld 1,0 procent.
Is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naïef als ze dit verkoopt als fantastisch nieuw beleid? Als ze dit aan de man brengt onder de noemer dat ze de eerste minister van beleidscoherentie is?
Laat mij deze vraag iets ander stellen: is universiteitshoogleraar Louise Fresco naïef als zij dit in haar column in het NRC dit allemaal ‘logisch’ noemt en spreekt van het einde van de ongebonden hulp? Louise Fresco stelt weliswaar dat het verbinden van deze elementen (defensie, handel, ontwikkeling) geen sinecure is, dat de aanbodzijde van de Nederlandse economie niet voorop moet komen te staan en dat de bezuinigingen op Defensie niet mogen worden afgewenteld op de ontwikkelingsbegroting, maar blijft dan steken in een pleidooi voor de versterking van de rol van de ambassades.
Is mijn buitengewoon beminnelijke collega Ton Dietz, directeur van het Afrika Studiecentrum, naïef als hij zich schaart aan de zijde van de oudste lobby in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, die van de pootaardappelexporteurs (een halve eeuw oud)? In zijn column in OneWorld ziet hij schitterende aardappelvelden verrijzen in de hooglanden van Kenia, die Keniase boeren de koffiestruiken doet uitrukken om te produceren voor de stedelijke middenklassen in Nairobi die bij MacDonald’s frietjes gaan eten. Dit zijn dan voorbeelden van die nieuwe ‘Public Private Partnerships’, waar de innovatie vanaf zou stralen.
Het punt is natuurlijk dat het allereerst gewoon gaat om ordinaire bezuinigingen, waarover heel wat mooie sausjes te gieten zijn, maar het blijven zure sausjes. Dat als iets fraais verkopen, kun je niet naïef noemen. Belangrijker is nog dat we nu allerlei zaken weer als ‘nieuw’, ‘vernieuwend’ en ‘innovatief’ verkopen waarvan het niet alleen de vraag is of het inderdaad zo ‘nieuw’ is, maar waar we vooral geen enkel bewijs hebben dat het ook werkt. En dan zijn we inderdaad terug in de jaren zeventig en tachtig, niet zozeer omdat toen de koopman het voor het zeggen zou hebben in ontwikkelingssamenwerkingsland, maar vooral omdat er toen door ministers en universitaire collega’s (met een enkele uitzondering) van alles werd beweerd over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zonder schrijn van (wetenschappelijk) bewijs. Dat was en is niet ‘naïef’. Ik zoek nog naar een betere term die niet beledigend is.
Deze column verscheen eerder in Vice Versa #3, uitgekomen op 5 september.