
Willem van de Put: ‘Ontsnap aan de branche-werkelijkheid van nu’
Willem van de Put (directeur HealthNet TPO) verwondert zich over het gedrag in de Nederlandse ontwikkelingssector. In een poging het gedrag op een rij te zetten, komt hij met constructieve oplossingen. ‘De OS branche wil de druppel op de gloeiende plaat zo mooi mogelijk te laten vallen. Sinds de OS uit de taboesfeer is gehaald worden terechte discussies gevoerd. De discussie over effectiviteit is natuurlijk terecht. Alleen is de vraag naar wat we eronder verstaan zo benauwd. Maar dat zal tijd nemen, en roept om een bredere vorm van creativiteit van de trommelaars onder ons.’
Waar doen we het ook alweer allemaal voor, vraagt Marc Broere van Vice Versa zich af. Goede vraag. Met Marc deel ik de verwondering over het gedrag in de Nederlandse ontwikkelingssector. De meeste collega’s in deze elkaar verslindende ‘branche’ zullen denken het te doen om iets te verbeteren aan het lot van anderen. ‘Goed doen’. Maar, zoals de voormalige denker des Vaderlands Achterhuis al schreef in zijn slecht gelezen boek ‘politiek van goede bedoelingen’, de weg naar de hel is ermee geplaveid. Of zoals onze oosterburen het zo mooi bondig zeggen: Das Gegenteil von “gut” ist “gut gemeint”.
Mijn verwondering zou ik misschien eens moeten programmeren, denk ik soms. Misschien lukt het dan om stappen vooruit te zetten, voordat we in cynische boosheid het kind met het badwater weggooien. Als we een paar kernbegrippen kort tegen het licht houden, tekent zich misschien een agenda af. Eens proberen: met de steekwoorden noden & middelen, civil society & capacity building, fondsen werven & werk uitvoeren.
Teveel om chocola van te maken
Noden en middelen. Het probleem is dat a) de noden van de armen in de wereld enorm zijn, b) de middelen die langs OS of noodhulp daarvoor ter beschikking worden gesteld nooit meer dan symbolische betekenis kunnen hebben, waardoor c) er een surrealistische wereld ontstaat waarin ‘OS-mensen’ denken dat projecten en programma’s van de sector echt verschil maken. Dat doen ze ook – maar voor wie precies? Waar trekken we precies de grens tussen ‘elk leven telt’ en ‘wees geduldig, de markt regelt het wel’?
Want daarnaast is er die ellendige, gestage vooruitgang, die relatieve afname van armoede en geweld, waar niemand in de sector goed raad mee weet (en de onderbuikdenkers erbuiten des te beter). Dat leidt tot opmerkelijke kritieken binnen de sector zelf. Enerzijds mogen er geen hongerbuikjes meer worden getoond, en moeten de lage inkomenslanden zelf eens verantwoordelijkheid nemen voor hun stervende kinderen; en anderzijds moeten wij als jonge of oude vrijgestelden van het westen onze plannetjes wel overal ongestoord uit kunnen blijven voeren. Anders wordt onze humanitaire ruimte beperkt, en dat mag niet. Kortom, teveel tegenstellingen om in een korte clip chocola van te maken – dus terwijl Paul van Vliet voor Unicef stug doorgaat met de kindersterfte, kijken de jongere clubs tandenknarsend toe vanuit de disco4life.
Onze ‘partners in het Zuiden’
Civil society, of het maatschappelijk middenveld, is waar het in OS om draait, zowel hier als daar. Hier is het bekendste onderdeel ervan een groep organisaties die meent recht op overheidssubsidie of particulier geld te hebben om de eigen agenda te volgen. Dat recht wordt moralistisch onderbouwd met een beroep op ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Maar de nood van een ander vormt nog geen eigen recht van de ‘middleman’, ofwel de organisaties die wél het leed claimen, maar waarvan de toegevoegde waarde aan de oplossing ervan niet eenduidig is. Waarom zouden non-profit organisaties van deze NGO snit eigenlijk in aanmerking moeten komen voor overheidssubsidies? Dat vereist ofwel een politiek draagvlak, ofwel een ijzersterk resultaat. Dat laatste wordt betwist. En juist de politieke basis van de ontwikkelingssamenwerking is door de sector zelf verloochend – vaak omdat de religieuzen nu eenmaal een andere basis denken te hebben, de idealisten zich niet echt democratisch gelegitimeerd weten, en de noodhulp het mantra van ‘neutraliteit, impartialiteit en onafhankelijkheid’ zwaarder laat wegen dan de lange-termijn effecten van verslavende hulp.
Het maatschappelijk middenveld ‘daar’ is zelfs nog ondoorzichtiger. Onze ‘partners in het Zuiden’ hebben zich jarenlang in een ijzersterke positie geweten. Ze waren tegelijkertijd symbool van solidariteit, en een prachtige illustraties van het gebrek aan onderwijs en ‘good governance’. Zo kon corruptie, de meest gevreesde, abstracte, onduidelijkste vijand, tot diep in de kern van de OS wereld doordringen. Waar zij corrupt waren kenden wij de regels – of hoe ze te interpreteren. Daarom moeten de partners steeds ‘capacity building’ ondergaan – het mantra dat de brug vormde tussen aantoonbare onbekwaamheid, gedoogde onwil en succesvolle subsidieaanvragen. Steeds worden ze, die partners, aan nieuwe instrumenten onderworpen om hun voortgang te meten. Het zijn evenzovele wanhopige pogingen om de weerbarstige, wetteloze werkelijkheid van overlevers in de ‘logframes’ van keurig-bureaucratische donor-ambtenaren te proppen. Boekenkasten zijn er over volgeschreven, maar de werkelijkheid blijft bestaan uit een mengelmoes van lokale idealisten, vrijbuiters, fortuinzoekers en regelrechte oplichters. En in zwakke staten is er nu eenmaal weinig instellingen om daarin het kaf van het koren te onderscheiden.
Zwaard van Damokles
Zo probeert de OS branche de druppel op de gloeiende plaat zo mooi mogelijk te laten vallen. Sinds de OS uit de taboesfeer is gehaald worden terechte discussies gevoerd. De discussie over effectiviteit is natuurlijk terecht. Alleen is de vraag naar wat we eronder verstaan zo benauwd. Maar dat zal tijd nemen, en roept om een bredere vorm van creativiteit van de trommelaars onder ons. De drang naar transparantie heeft absurde vormen aangenomen – en wordt gevoed door de vraag naar legitimiteit. Die is trouwens eveneens terecht, zeker nu de onaantastbaarheid van de oorspronkelijke organisaties beconcurreerd wordt door nieuwe spelers op het veld, zoals islamitische organisaties, Chinese kooplui, en de opkomende sekte van sociale entrepreneurs, om eens wat te noemen.
De grootste makke van de de discussie is die steeds wordt gevoerd onder het zwaard van Damocles van de fondsenwerving. Dat maakt de discussie onzuiver, verwarrend, en oneerlijk. Het is bijvoorbeeld ‘not done’ – volgens sommigen – om te spreken over de kapitaalreserves van ontwikkeling- en noodhulporganisaties. Het wordt niet op prijs gesteld als onzichtbare verbanden tussen verschillende clubs worden genoemd. Historische, maar niet minder vreemde constructies waarin een zelfgeselecteerde club zich presenteert als ‘de Samenwerkende Hulporganisaties’ bespreekt men liever niet publiekelijk. Een discussie over de uit de hand lopende salarissen, niet alleen van de bobo’s, maar zeker ook van de lokale en expatriate medewerkers in de landen waar projecten worden uitgevoerd, wordt evenmin op prijs gesteld. De wijze waarop de hulp corruptie aanmoedigt mag nauwelijks worden besproken. Artsen zonder Grenzen bracht een paar jaar terug een boek uit over morele dilemma’s in het veld, maar Linda Polman heeft nog altijd meer succes met haar ééndimensionale ‘Crisiskaravaan’.
Druppel
Ik denk dat dat komt omdat het steeds over die twee dingen tegelijk gaat. Het gaat over de daadwerkelijke, bescheiden bijdrage aan het lenigen van de nood van sommigen, en de ongemakkelijke verhalen die verteld worden om op grond daarvan geld binnen te halen. Dat je met een half procent van de rijkdom van het Westen de noden in de wereld niet ledigt, begrijpt een kind. Dat je met dat halve procent ontzettend veel mensen kennis laten maken met een alternatieve serie oplossingen is van waarde als je bereid bent de resultaten niet alleen maar op wereldschaal af te meten.
Misschien helpt het, als we ons realiseren wat de boze buitenwereld allang beseft heeft. De omgeving heeft beter door dan de sector zelf dat het om een druppel gaat. Om het belang en de schoonheid van die druppel aan te tonen, zouden we misschien juist het ‘kleine’ ervan moeten eren. De zogenaamde OS branche schittert nu door een combinatie van kleinheid en interne verdeeldheid. Zoveel meningen, zoveel onenigheid, in zo’n klein druppeltje! En dat terwijl om ons heen veel meer aan de hand is dan alleen de traditionele zorgen van ‘de branche’. Hoe gaan we om met de globalisering die ook in de OS sector huishoudt? Wat is ons antwoord op de ‘remittances’ die de OS allang ingehaald hebben? Wat vinden we van de wederkerigheid van ideeën op vlak van solidariteit, zelfredzaamheid, en grenzen aan de groei? Of, om het niet al te ingewikkeld te maken, van de afbraak van sociale voorzieningen hier die we in andere landen in onwaarschijnlijke omstandigheden proberen op te bouwen? Die kleine OS druppel moet in context geplaatst worden, in alle eerlijkheid, om niet in totale irrelevantie te verdampen.
Scheiding
Wat te doen: ik noem maar eens wat. Wat zou er gebeuren als we een radicale scheiding aan zouden brengen tussen de fondsenwerving aan de ene kant en de programma uitvoering aan de andere? Dwars door de hele sector heen, met doorbraken naar andere sectoren als landbouw, techniek, gezondheid, IT, kunsten? En met fondsenwerving wordt dan ook het hele terrein bedoeld, zowel de particuliere markt als de institutionele donorenmarkt. Op beide markten komen nu teveel vormen van willekeur voor. Bij particuliere stichtingen, tot aan de NP elk toe, kan de besluitvorming begrijpelijkerwijs nooit volledig transparant zijn – dan vervalt het particuliere karakter. Bij institutionele donoren wordt de willekeur bepaald door opeenvolgende beleidsvoornemens en ondoorzichtige ‘formats’.
Stel dat we erin zouden slagen om een serieuze vorm van samenwerkende organisaties op te zetten. Die organiseren samen dan een inkomstenkant en een uitgavenkant: keurig gescheiden. Aan de inkomstenkant kunnen de fondsenwervers van bestaande NGO’s, oprecht geïnteresseerde bedrijven, en wie weet ook ambtenaren, zich in alle oprechtheid richten op het aangeven van het belang van globale solidariteit. Ze zouden zich niet geremd hoeven te voelen door de specifieke wijze van opereren van particuliere uitvoeringsorganisaties. Doel is om het totaal van de overheidsbestedingen, bedrijfsbijdragen, en particuliere giften meer te laten zijn dan de som der delen nu. Diversiteit kan uitstekend getoond worden, maar is ondergeschikt gemaakt aan het uiteindelijke doel: een eerlijker verdeling van kansen. Daar deden we het toch voor?
De uitvoerders aan de andere kant hoeven zich alleen nog maar te kwalificeren op basis van relevantie, kwaliteit en effect. Niet op de vraag hoe die kwaliteit vertaald moet worden in pakkende beelden of tergende slogans. Nu zelfs de Nederlandse overheid inziet dat er een limiet is aan het aantal keren dat de kwaliteit van een organisatie wordt bepaald, moet het toch mogelijk zijn om een aantal criteria te formuleren op grond waarvan subsidiegelden, èn particuliere gelden, worden besteed. Het angstbeeld van een zware bureaucratie dat op zou kunnen dagen wordt al minder als je bedenkt hoeveel beleidsmedewerkers en lobbyisten nu hun dagen slijten op kosten van de gemeenschappelijke pot.
Angst voor eigen winkel
Ik begrijp dat dit simpele idee vast niet de oplossing kan zijn. Maar ik zoek een weg naar een manier om discussie te voeren die bijdraagt aan het behouden, en verder ontwikkelen, van wat goed is. En om nieuwe wegen te ontdekken. De discussie nu wordt helaas door teveel angst voor de eigen winkel bepaald. Door bereidheid te tonen die winkels open te gooien, door de branche als zodanig open te stellen voor anderen (bedrijven, en jawel, ook die partners uit het zuiden) kunnen we eerlijker criteria toepassen. De misstanden worden aan de kaak gesteld, de voorbeeldfunctie van projecten wordt verhelderd, het waanidee dat alleen deze sector iets aan de scheve verdeling in de wereld gaan doen wordt opgegeven.
Er zullen ook dan altijd nog clubs zijn die onafhankelijkheid en eigenzinnigheid belangrijker zullen vinden dan een minimum aan organisatie om het totaal beter te laten functioneren. Die zullen zichzelf bewijzen als ze goed zijn. Als dat niet zo is, dan is voor die clubs een toekomst weggelegd die erg lijkt op onze branche-werkelijkheid nu. En daar moeten we nu juist uit proberen te ontsnappen.
Willem van de Put schreef dit stuk op persoonlijke titel