Gegrond pessimisme: het OESO rapport ‘Perspectives on Global Development 2013’

Afrika is het nieuwe luilekkerland voor bedrijven: een continent met kansen, ‘rising’ en ‘booming’. Om maar te zwijgen over China en India. Maar hoe denken ze daar bij het OESO over? Maandag presenteerden OESO-ers Annalisa Primi en Henri-Bernard Solignac-Lecomte hun rapport ‘Perspectives on Global Development 2013’ in Nederland. We mogen ons optimisme enigszins beteugelen, vinden zij.

Inderdaad is het mondiale economische landschap aan het veranderen, stelt Primi, verantwoordelijke voor het rapport en econome bij OESO – de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, waarin 34 voornamelijk rijke landen samenwerken om sociaal en economisch beleid te analyseren en coördineren. Primi erkent dat de grootste groei nu niet zozeer plaatsvindt in OESO-landen, maar eerder daarbuiten. ‘Een structureel fenomeen’, noemt ze dit. Zo is het BBP van China en India tezamen equivalent aan een derde van het BBP van de OESO landen. In 2060 zullen zij deze landen zelfs voorbij streven.

Ook in Afrika verandert er veel. Voor 2014 is een groei van zeven procent voorspeld. Vooral in het westen van het continent gaat het goed, zegt Solignac-Lecomte, hoofd van het OESO-departement Europa, Midden-Oosten en Afrika. De top 10: Ghana, Ivoorkust, Sierra-Leone, Congo, Rwanda, Angola, Zambia, Mozambique, Tsjaad en Libië.

Pessimist

Zijn deze hoopvolle verhalen al wat de klok slaat? Neen, betogen Solignac-Lecomte en Primi. Sowieso gaat de vergelijking van Afrika met China niet op: de groei die Afrika in tien jaar doormaakt, ervaart China in één jaar. Groei alleen is bovendien niet goed genoeg voor de ontwikkeling van het continent: er is een structurele transformatie nodig.

Want, vraagt Primi zich bijvoorbeeld af, zal Afrika de opbrengsten van de groei evenredig kunnen distribueren? Met andere woorden, zijn de bronnen die de groei veroorzaken wel sociaal inclusief? Primi kenschetst zichzelf hier als pessimist. Ondanks het veranderende landschap, stelt ze, zijn er in ontwikkelingslanden vrijwel alleen ‘low-knowledge content activities’: werk waar weinig expertise voor nodig is.

Tegelijkertijd groeit het aandeel van jongeren in de bevolking van Afrika exponentieel: verwacht wordt dat dit uiteindelijk zal stijgen tot dertig procent van het mondiale jongerenaandeel. Primi vreest dat het heel moeilijk zal zijn om werk voor hen te creëren, en om mensen op te leiden voor functies die aansluiten op de behoeftes van het bedrijfsleven.

Grondstoffen: hoop en valkuil

Een ander verschil met China is dat Afrika geen goedkope arbeidskrachten heeft. Wat Afrika daarentegen wél heeft, zijn grondstoffen. Daar moet de oplossing vandaan komen, vindt Solignac-Lecomte. Slechts vijftien procent van het continent is ontgonnen. Helaas laat Afrika haar grondstoffen grotendeels onbenut: Afrika ‘loses big time’ in dit opzicht, vindt Solignac-Lecomte.

Dit komt onder andere door een achterblijvende infrastructuur, concludeert Solignac-Lecomte. Door het gebrek aan goede verbindingen, zowel binnen het continent zelf als naar buiten toe, wordt concurrentie en groei van de productie gedwarsboomd.

Wat moet er dan gebeuren? Solignac-Lecomte kopt de bal in. Allereerst moet Afrika zelfvoorzienend worden: nu importeert Afrika voedsel, terwijl het zelf genoeg zou moeten kunnen produceren. Met andere woorden, de handel binnen Afrika zelf zou bevorderd moeten worden: ‘Dat is het meest interessante vooruitzicht voor het continent’. Solignac-Lecomtes andere voor de hand liggende constatering is dat landen die het meest uit hun natuurlijke hulpbronnen halen ook de beste overheden hebben, en andersom. Conclusie: de kwaliteit van de Afrikaanse overheden zal verbeterd moeten worden.

Structurele veranderingen

Ook Primi vindt dat haar collega doet voorkomen alsof dit al te gemakkelijk te bereiken is. ‘Dit is een heel moeilijke tijd voor ontwikkelingslanden’, zegt ze. ‘Het is niet eenvoudig om je grondstoffen te diversifiëren en te bepalen hoe je deze investeert.’

Volgens het rapport is een nieuwe industrial policy het antwoord. Wanneer Primi gevraagd wordt wat dit nu precies inhoudt, schaterlacht ze: ‘Het is een beleid dat komt in veel verschillende vormen, maar dat in ieder geval bedoeld is om transformatie te bespoedigen.’ Dit zou moeten gebeuren door te focussen op groei, het creëren van banen, concurrentie en sociale cohesie. Noodzakelijk zijn hiervoor een sterke staat, geschikte instituties en een hoop ambitie.

De zoveelste keer

Maar: dat wisten we toch eigenlijk al? Peter Knorringa (ISS professor Private SectorenOntwikkeling) verwoordt precies deze kritiek wanneer hij in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op het rapport. Ook al prijst hij Primi – ‘Dit is het eerste rapport ooit van een grote organisatie dat de groei van China, India en Brazilië als gegeven aanneemt’ –, Knorringa vraagt zich af of dit niet ‘het zoveelste –drie-letterige acroniem is’.

Knorringa: ‘Ik vraag me af of hier wel een politieke wil voor is in Afrika. We hebben dit soort dingen al eerder geprobeerd, door middel van bijvoorbeeld importsubstituties (ISI), maar dat heeft nooit het gewenste resultaat gehad. Het heeft slechts nieuwe aristocratieën gecreëerd.’ Primi zegt te begrijpen wat Knorringa bedoelt: ‘Het is moeilijk. Hoe kies je criteria om het beleid inclusief te maken? Welke sectoren pak je aan? Wat in ieder geval duidelijk is, is dat industrial policy vandaag de dag kan zich niet kan veroorloven om exclusief te zijn.’