
Millennium Development Goals Report 2013: ongelijke vooruitgang
Gisteren is het jaarlijkse Millennium Development Goals Report van de Verenigde Naties van 2013 gepubliceerd. Hierin wordt de vooruitgang van de targets van de Millennium Development Goals (MDG’s) gemeten. Er is vooruitgang geboekt en sommige targets zijn zelfs al gehaald, waaronder het halveren van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft en verbeterde toegang tot drinkwater. Maar binnen en tussen landen zijn er grote verschillen. Landen in Sub Sahara Afrika en in Zuid Azië blijven ver achter bij de rest en zwakkere groepen profiteren het minste van de vooruitgang.
Het doel om het aantal mensen dat in extreme armoede leeft (minder dan 1,25 dollar per dag) te halveren is gehaald. De vooruitgang is hoofdzakelijk te danken aan China, waar in 2010 nog 12% van de bevolking in extreme armoede leefde ten opzichte van 60% in 1990. Toch leven er nog 1,2 miljard mensen in extreme armoede. In Sub Sahara Afrika is bijna de helft van de bevolking nog extreem arm en daar zijn de armoedecijfers zelfs omhoog gegaan, van 290 miljoen in 1990 tot 414 miljoen in 2010.
Het halveren van het aantal mensen dat honger leidt is binnen bereik, mits recente vertragingen in de vooruitgang worden teruggedraaid. De voorspelling dat chronische honger een vlucht zou nemen door de stijging van de voedselprijs en de economische crisis van 2007-2009 blijkt niet terecht. Was het aantal mensen met chronische honger in 1990-1992 nog 23,2%, in 2010-2012 is dit teruggedrongen tot 14,9%. Desalniettemin, valt er nog veel vooruitgang te boeken. Eén op de vier kinderen laat een verstoorde groei zien, een belangrijk teken van ondervoeding.
Progressie op het tweede millenniumdoel, het bereiken van universeel basisonderwijs, stagneert. Van 2000 tot 2011 is het aantal kinderen van basisonderwijsleeftijd dat niet naar school gaat gehalveerd. Op het eerste gezicht lijkt hier dus winst te zijn geboekt, maar een betere kijk dempt het optimisme. Tussen 2008 en 2011 was slechts een afname van 3 miljoen te zien, op het totaal van 45 miljoen in de afgelopen tien jaar. Als de huidige trend doorzet zal het doel niet gehaald worden. De belangrijkste reden waarom kinderen van school worden gehouden is armoede, maar geslacht en woonplaats spelen ook een rol. Van de kinderen die niet naar school gaan leeft de helft in Sub Sahara Afrika.
Het promoten van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen valt onder het derde millenniumdoel. Binnen dit doel is gelijke toegang tot onderwijs voor meisjes het meest kansrijk om te realiseren voor 2015, maar slechts twee van de 130 landen hebben dit doel bereikt hebben op alle niveau’s van educatie. Wereldwijd is de gender parity index (GPI) op een acceptabel niveau, maar een kritische kijk laat zien dat er met name grote ongelijkheid bestaat tussen verschillende regio’s.
Met betrekking tot banen zien we dat vrouwen een steeds groter aandeel innemen op de arbeidsmarkt, maar liefst 40%. Dit geldt echter niet voor alle regio’s en ook niet op alle werkterreinen. In elke ontwikkelingsregio hebben vrouwen over het algemeen minder vaste banen en minder gunstige arbeidsvoorzieningen. De banen zijn dus veelal niet gelijkwaardig aan mannen.
Door het invoeren van een quota hebben vrouwen wereldwijd meer invloed gekregen in het parlement. Slechts zes parlementen in de wereld hebben geen vrouwelijke leden. Een verschil is duidelijk te zien tussen daar waar het quota werd toegepast en daar waar dat niet gebeurde. Sancties op het niet naleven van dit quota zijn echter nodig om dit te laten werken, stelt het rapport.
Bij het vierde doel, een vermindering van kindersterfte onder de vijf jaar zijn er grote stappen gezet, maar de inzet dient verdubbeld te worden wil het target gehaald worden. Wereldwijd is het percentage inmiddels gedaald met 41%, maar om het doel te bereiken zal er een flinke versnelling plaats moeten vinden. Kindersterfte concentreert zich steeds meer in de armste regio’s; maar liefst 83% van het totale aantal in Sub Sahara Afrika en Zuid Azië. India en Nigeria zijn goed voor een derde van het aantal sterfgevallen.
Het rapport geeft aan dat de grootste kindersterfte te zien is tijdens de bevalling of vlak daarna, tot een maand na de geboorte. Dit is een trend die in alle regio’s waar te nemen is en hier zou dan ook de focus moeten liggen voor het verdere beleid. Een ander essentieel punt in het terugdringen van kindersterfte is vaccinatie tegen mazelen. Hiermee zijn grote stappen gemaakt, maar er is een grotere politieke en financiële commitment nodig om onnodige sterfgevallen te voorkomen.
Millenniumdoel vijf is gericht op het terugdringen van moedersterfte met driekwart in 2015. Sinds de jaren negentig is de moedersterfte gehalveerd, maar het voldoet nog niet aan het gestelde target. De belangrijkste stap die hierin gezet kan is worden betere toegang tot kundig personeel. Het aantal vrouwen dat bevalt met hulp van verloskundigen is wereldwijd toegenomen met 10%, maar de verschillen tussen regio’s zijn groot. Slechts de helft van de vrouwen in ontwikkelingslanden ontvangt de benodigde hulp.
Het gebruik van anticonceptie kan moedersterfte terugdringen, maar in Sub Sahara Afrika gebruikt slechts 25 % van de vrouwen dergelijke middelen. Daar is de moedersterfte dan ook het hoogst. In deze regio is het aantal meisjes tussen de 15 en 19 jaar die zwanger worden ook het hoogst.
Het zesde millenniumdoel is het stoppen van de verspreiding van HIV/aids, malaria en andere ziektes. In de meeste regio’s neemt HIV gelijkmatig af, maar nog steeds worden elk jaar 2,5 miljoen mensen met het virus geïnfecteerd. Over het algemeen is er dus sprake van vooruitgang, maar in bepaalde gebieden is er een gegronde reden tot zorgen. Met name in de Kaukasus en in Centraal-Azië is de besmetting met HIV verdubbeld sinds 2001. Het doel om iedereen toegang tot aidsremmende medicijnen te verschaffen is niet bereikt. Tegen het einde van 2011 had slechts 55% van de besmette mensen toegang tot medicijnen. Volgens het rapport dient de effectiviteit en de efficiëntie van de internationale reactie op aids vergroot te worden. Andere ziekten die aandacht verdienen zijn malaria en tuberculose. Het aantal malariasterfgevallen is met 25 % teruggebracht, maar er moet actie komen tegen de resistentie van malariamuggen tegen medicijnen en insecticide. Het rapport waarschuwt dat de winst van de afgelopen jaren teniet kan worden gedaan als hier geen actie op ondernomen wordt. De prognoses om tuberculose tot een halt te brengen, zien er positief uit.
De ontwikkelingen rondom het zevende millenniumdoel, het creëren van een duurzame leefomgeving, zien er niet goed uit. Ontbossing vormt een serieuze dreiging voor milieuduurzaamheid en zet vooruitgang in bestrijding van honger en armoede op het spel. Ook de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen verdient volgens het rapport aandacht. Ondanks de genomen maatregelen is de uitstoot van broeikasgassen toegenomen met maar liefst 23% en dit vraagt om ‘bold action’. Bijna een derde van de vissoorten zijn overbevist en vele diersoorten dreigen uit te sterven, ondanks dat er meer beschermde gebieden zijn bijgekomen.
Een positieve noot is dat het percentage mensen dat toegang heeft tot drinkwater sinds 1990 het millenniumtarget heeft overschreden, met een toename van 2,1 biljoen mensen. Dit doel is vijf jaar eerder dan gepland bereikt. Ook hebben 240.00 mensen per dag toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen. Om het target te bereiken dient dit aantal echter te stijgen tot 660.000 mensen per dag.
De achtste doelstelling is gericht op het opzetten van een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling. De wereldwijde financiële crises vormen hier een grote belemmering voor. Regeringen hebben gesneden in hun hulpbudget, wat het opzetten van een partnerschap als dit erg lastig maakt. Een ander belangrijk punt dat wordt aangestipt is dat hulpgeld niet langer terecht lijkt te komen bij de allerarmste landen, maar bij middeninkomenslanden, voornamelijk vanwege de ‘uitzonderlijke steun’ aan landen in Noord Afrika na de Arabische Lente.
Al met al is dus te zeggen dat er weliswaar sprake is van vooruitgang, maar dat deze vooruitgang lang niet altijd gelijk opgaat in verschillende landen en regio’s.
Een belangrijk punt dat in het rapport genoemd wordt is dat ontwikkelingslanden geholpen moeten worden in het opzetten van een goed systeem voor dataverwerving. Het meten van veranderingen is lastig wegens gebrek aan data. Bovendien is een gebrek aan informatie een probleem in beleidontwikkeling. Het rapport geeft aan dat de Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties (FAO) verschillende verbeteringen heeft doorgevoerd in het meten van honger. Ondanks deze verbeteringen is er echter een toevoeging van verschillende indicatoren nodig om en meer holistisch beeld te krijgen van ondervoeding en voedselzekerheid. Volgens het rapport moeten ontwikkelingslanden geholpen worden met het verzamelen van statistische gegevens.