
‘Duurzame ontwikkeling leeft overal ter wereld, behalve in Den Haag’
Nederland is onzichtbaar geworden in het internationale milieuveld, dat was de strekking van het debat naar aanleiding van de presentatie van het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) Nieuwe wegen voor internationale milieusamenwerking, afgelopen donderdag. Er is een proactieve overheid nodig die andere prioriteiten stelt dan vandaag de dag het geval is. ‘Want’, zo stelt Hans Opschoor, lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de AIV, ‘duurzame ontwikkeling leeft overal ter wereld, behalve in Den Haag.’
Het AIV-rapport werd gepresenteerd door Joyeeta Gupta (UvA, UNESCO-IHE en vicevoorzitter bij de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de AIV) en Hans Opschoor (UN Committee for Development Policy en lid van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de AIV). Om het rapport in ontvangst te nemen was Karin Roelofs (Hoofd Directie Milieu Water bij Buitenlandse Zaken) aanwezig.
‘Ik ben verliefd geworden op dit land vanwege het vooruitstrevende milieubeleid’, begint Joyeeta Gupta met een persoonlijke noot. Maar van die Nederlandse vooruitstrevendheid is inmiddels niet meer zoveel te bekennen, zo stelt het rapport. Toch is Gupta positief. Alhoewel er vaak gewaarschuwd wordt voor uitputting van planetaire grenzen, staat deze begrenzing niet vast, zo geeft zij aan. Het kan aangepast worden door bijvoorbeeld technologische vooruitgang en ‘onze vindingrijkheid kent geen grenzen’, aldus Gupta.
Het AIV-rapport spreekt van twee typen milieuproblemen: het verslechteren van milieucondities en schaarste van milieugoederen. De noodzaak tot internationale milieusamenwerking is groot, aangezien vervuiling zich niets aantrekt van internationale grenzen. Bovendien heeft Nederland een grote ecologische voetafdruk. Maar wat moet er volgens de AIV precies gebeuren?
Wat moet er gebeuren?
Het probleem is dat de coherentie tussen internationaal milieubeleid en ontwikkelingssamenwerking, economische samenwerking, mensenrechtenbeleid en veiligheidsbeleid nog in de kinderschoenen staat. Daarom pleit de AIV voor meer aandacht voor mainstreaming van milieu in andere internationale vraagstukken en meer coherentie van beleid. Hier blijft het echter niet bij. Internationaal milieubeleid is volgens hen een doorsnijdend thema bij ontwikkelingssamenwerking. ‘Hiervoor is een opwaardering van milieusamenwerking naar een prioriteit of speerpunt van internationale samenwerking vereist, inclusief een eigen budget’, zo stelt het rapport.
Dit zou het beste werken als de verantwoordelijkheid voor de internationale samenwerkingsagenda, inclusief de internationale publieke goederen, bij één ministerie zouden komen te liggen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zou volgens de AIV de meest logische keuze zijn.
In het rapport is gekozen voor vijf thema’s die prioriteit verdienen: klimaat en energie, water, land en voedsel, biodiversiteit en grondstoffenvoorzieningszekerheid. De toevoeging biodiversiteit is nieuw en Opschoor geeft aan dat de AIV ‘een lans wil breken’ voor de opname van dit thema in het Nederlandse beleid. Nederland zou op dit gebied achterblijven bij de rest van Europa en Opschoor pleit dan ook voor een vergrootte aandacht voor dit terrein.
Deze verschillende beleidsvelden moeten gaan samenwerken, waarvoor nodig is ‘de nog bestaande schotten tussen de beleidsvelden milieusamenwerking, economische samenwerking, ontwikkelingssamenwerking, mensenrechtenbeleid en veiligheidsbeleid stapsgewijs af te breken’. Volgens de AIV gaat dit verder dan een institutionele aanpassing, maar is het eerder een ‘cultuuromslag’.
De AIV baseert zijn visie op de drie bekende pijlers van duurzaamheid: maatschappij (people), milieu (planet) en economie (profit) en volgens Gupta zullen juist de bedrijven die duurzame ontwikkeling vorm kunnen geven ‘de leiders worden van deze tijd’. De principes van duurzame ontwikkeling zullen zo ‘de basis vormen voor de toekomstige mondiale grondwet’.
Wie gaat dat betalen?
Hans Opschoor neemt het stokje over en legt uit hoe deze visie geoperationaliseerd moet worden. Dit zal volgens hem nog een zware dobber worden, want ‘duurzame ontwikkeling leeft overal ter wereld, behalve in Den Haag’.
Tja, wat hangt ons nu financieel boven het hoofd? Want dit beleid zal uiteraard ook gefinancierd moeten worden. ‘Als je je daarin verdiept, schrik je van de uitkomst’, aldus Opschoor. De implicaties van het maken van een transitie naar dit beleid zullen groot zullen zijn: het zal zo’n twee procent van het mondiale bruto nationaal product vergen, wat ongeveer 800 miljard euro per jaar betekent voor een langere termijn. Voor Nederland zal dit neerkomen op zo’n slordige drie miljard per jaar ‘en dat is geen kattenpis, dat is duidelijk’, aldus Opschoor.
Maar waar moet dit geld vandaan komen? Want hier zit natuurlijk het knelpunt, aangezien het budget voor milieu en ontwikkelingssamenwerking uit één en hetzelfde potje moeten komen. Opschoor voelt er echter niets voor om de financiering ten koste te laten gaan van het budget voor ontwikkelingssamenwerking: ‘Houd het binnen HGIS kaders, maar gooi het niet op OS’, zo stelt hij. De bijdrage uit de private sector is dus van groot belang en hier valt volgens hem een heleboel te halen. Dit moet het volgens hem geen ‘top down dictaat’ zijn. ‘Er is behoefte aan partnership met niet-statelijke actoren’. Bottom up-processen moeten dus versterkt worden.
Back to the eighties
Wat betreft de aanbevelingen aan de hand van het rapport is Opschoor stellig: ‘Wat ons betreft gaat Nederland terug naar zijn strategie van de jaren ’80 en ’90. Het thema duurzaamheid moet terug naar Den Haag.’ Het nadenken over water- en grondstoffenproblematiek is daar bijvoorbeeld onderdeel van, bij voorkeur in internationale kaders.
De hoofdboodschap van het advies is dus de verschillende thema’s nauw samenhangen en dat zij in samenhang bekeken moeten worden. Opschoor bepleit ervoor dat de aanpak waar mogelijk via Brussel moet gaan om een grotere slagkracht te bewerkstelligen.
Nederland moet dus weer het voortouw nemen op gebied van duurzaamheid, maar in hoeverre is dit met het huidige kabinet een realistische visie? Na enige verwarring over de overhandiging van het rapport, ‘we hadden er eigenlijk niet over nagedacht hoe we dit wilden doen’ grapt Gupta, geeft Karin Roelofs haar reactie op de uiteenzetting. Zij noemt het rapport ‘een waardevolle analyse van de huidige situatie’, maar geeft meteen aan dat zij niet uitgebreid kan uitwijden, aangezien het rapport van de minister in de maak is en zij daar niet op vooruit wil lopen. Roelofs geeft aan dat het goed is dat de AIV wijst op de plek die Nederland innemen op het internationale toneel, ‘dit zal in het rapport van minister Ploumen ongetwijfeld terugkomen’.
Ook gaat Roelofs verder in op de financiering van dit ambitieuze plan. Een eigen budget voor milieusamenwerking is volgens haar ‘niet volgens de huidige realiteit’, dit wordt dan ook enigszins afgedaan als ijdele hoop. De reden hiervoor is uiteraard te vinden in de bezuinigingen. ‘Er moesten harde keuzes worden gemaakt en deze keuze is gemaakt’, aldus Roelofs. De nadruk zal dus liggen op financiering via de private sector. Dit zal wellicht een tijd duren, maar volgens haar is het grootste deel van dit plan wel degelijk privaat te financieren. De private sector zal dan ook een groter deel van het klimaat voor zijn rekening moeten nemen.
Het rapport lijkt echter nog niet goed te passen binnen de beleidskaders. Opschoor geeft aan dat het probleem met name zit in dat de beleidsnota van Ploumen gebaseerd is op de korte termijn, terwijl dit rapport juist gaat over de lange termijn. Dat wringt dus. Roelofs ziet problemen voor een eigen milieubeleid: ‘We hebben dit jarenlang gehad, maar nu niet meer. Een eigenstaand milieubeleid is niet mogelijk op dit moment.’
Cynici en partypoopers
Dan wordt het tijd voor een reactie van de ngo’s. De volgende spreker is Paul Wolvenkamp, van Both Ends. ‘Ik ben blij met het advies’, lijkt hij positief te beginnen, maar de stemming slaat al snel om. ‘Ik vrees dat het SER-overleg niet gaat opleveren waar dit rapport op inspeelt.’ Wolvenkamp geeft met name aan dat het niet conform de politieke realiteit in Den Haag is. ‘De macht in Den Haag ligt bij Economische Zaken, Financiën en bij de premier, dat is altijd zo geweest’, aldus Wolvenkamp. Om zijn argument kracht bij te zetten vraagt hij zich hardop af waarom Rutte afwezig was in Rio. Hij heeft er weinig vertrouwen in dat milieu op de politieke agenda komt te staan. De maatschappelijke organisaties willen wel, zo pleit Wolvenkamp, maar er is een meer proactieve overheid nodig, die andere prioriteiten stelt dan vandaag de dag het geval is.
Hierna neemt Bram Büscher, van het International Institute of Social Studies (ISS), plaats op de spreekstoel. Büscher dekt zich alvast in: ‘Ik ben politicoloog en wij worden meestal gezien als de partypoopers’. Ook Büscher zal dus een kritische noot leveren, al stijgt het debat onder zijn rede bijna tot filosofische hoogte.’ Het echte probleem zit hem volgens Büscher niet in het beleid, maar in het kapitalistische machtsysteem waarin continue groei noodzakelijk is. ‘Dit rapport bevindt zich slechts in één analyseniveau: problem solving, alle overkoepelende kaders worden buiten beschouwing gelaten’. Volgens Büscher is het geen onschuldige move om de term ‘natuurlijk kapitaal’ erin te gooien. Want wat is kapitaal? ‘Kapitaal is een proces, het is geld inzetten om meer geld te genereren’, aldus Büscher. Dit is volgens hem een voortdurend proces en ‘als je natuur daarin vangt, voeg je dat in dit proces, terwijl juist dit proces het hele probleem heeft veroorzaakt’. Dit is volgens Büscher ‘een gevaarlijke stap’. Het doel moet dus niet zijn alles te vangen binnen machtsstructuren, maar juist deze machtsstructuren aan de kaak te stellen.
Het publiek lijkt enigszins uit het veld geslagen door deze nieuwe wending, in tegenstelling tot Gupta: ‘Bram, ik ben gewend aan jou’, grapt zij, ‘maar basisparadigma’s in ons leven kunnen niet zomaar veranderd worden’. Ook Opschoor ziet geen reden voor een omwenteling van de bestaande machtsstructuur: ‘Het probleem is minder groot dan Bram suggereert.’