De post-2015 ontwikkelingsagenda: ‘hoe gaat Nederland zich hier voor hard maken’

Onlangs stuurde minister Ploumen haar visie op de post-2015 ontwikkelingsagenda naar de Tweede Kamer. In deze brief wordt uitgelegd wat het Nederlandse beleid ten opzichte van deze agenda is. Vice Versa peilde de reacties in de sector.

De brief van Ploumen over de post-2015 agenda is binnen de sector redelijk positief ontvangen. Ton Dietz, directeur van het Afrika Studie Centrum in Leiden, is van mening dat er ‘veel verstandige dingen’ in de visie zijn opgenomen. Hij noemt de overgang van ontwikkelingshulp naar internationale samenwerking en de nadruk op de armste en meest kwetsbare bevolking als voorbeeld hiervan. Bovendien is het goed dat de voortgang van de millenniumdoelen benadrukt wordt, maar dat ook zichtbaar wordt waar de minste vooruitgang wordt geboekt, namelijk in toegang tot reproductieve gezondheidszorg. Ook Edith van Ewijk, Senior onderzoeker bij het NCDO, ziet de brief positief tegemoet: ‘De post-2015 agenda biedt bij uitstek een kans om mensen haakjes aan te reiken om zelf ook bij te dragen’, aldus Van Ewijk.

Toch zijn er ook wat haken en ogen te ontdekken in de brief, stellen de ontwikkelingsprofessionals. Zo is de termijn voor de overgang van ontwikkelingshulp naar duurzame internationale samenwerking nog niet duidelijk genoeg uitgewerkt volgens Dietz. Er zijn nog steeds landen en sectoren waarvoor officiële ontwikkelingshulp (ODA) van belang blijft en waar de markt niet actief is. Met de nadruk op de ‘allerarmste en meest kwetsbare mensen’ blijft volgens Dietz ‘weinig helder wie dat nu zijn’. De bevolking van fragiele staten wordt genoemd, maar hoe zit het dan met mensen met een beperking of mensen in marginale gebieden? Ook mist Dietz bij de terugblik de aandacht voor onderwijs: ‘Nederland leverde hier tot 2010 een belangrijke bijdrage’.

Van Ewijk is van mening dat de thema’s in de post-2015 agenda te weinig aan de Nederlandse samenleving verbonden zijn. Een voorbeeld hiervan ziet zij in het tegengaan van voedselverspilling, een thema dat zij ook mist in de brief van Ploumen. ‘Het is schokkend dat een derde van het voedsel het bord nooit bereikt. Hier valt dus veel winst te behalen. Bovendien hangt dit ook nauw samen met de ‘waterafdruk’ en CO2 uitstoot, dus tel uit je winst’, aldus Van Ewijk.

Draagvlak

In de brief stelt minister Ploumen dat het belangrijk is het draagvlak rondom de ontwikkelingsagenda te vergroten, met name om het momentum rond het High-Level Panel te behouden en de versterken. Dit is een punt dat van groot belang is, zowel Van Ewijk als René Grotenhuis, directeur van Cordaid, halen dit aan. ‘Dat ondersteun ik van harte’, aldus Van Ewijk, ‘Discussies over de toekomstige agenda voor ontwikkelingssamenwerking moeten zich niet beperken tot ‘the usual suspects’, juist omdat ook meer verwacht wordt van verschillende actoren bij de uitvoering van de agenda dan het geval was bij de millenniumdoelen’.

Minister Ploumen probeert de samenleving meer bij het proces te betrekken door onder andere consultatiebijeenkomsten op specifieke thema’s te organiseren en aandacht voor de nieuwe ontwikkelingsagenda te genereren. Van Ewijk geeft aan dat dit een nuttige insteek is: ‘De verschillende consultaties die onder maatschappelijke organisaties, particuliere initiatieven, jongerenvertegenwoordigers en Afrikaanse diaspora zijn georganiseerd maakten echt iets los’. Volgens Van Ewijk is er dusbinnen de Nederlandse samenleving wel degelijk oor te zijn voor dit soort vraagstukken.

Volgens van Ewijk is het concreet maken van de doelen die Ploumen stelt, evenals het implementeren van de kennis die onder andere door bovenstaande consultaties is opgedaan, het hete hangijzer voor de komende periode. ‘Nederland kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren én alvast vooruitlopen op hoe de minister haar eigen rol verder gaat uitwerken.’ Volgens haar zijn er veel mogelijkheden om Nederlandse actoren en burgers bij de toekomstige agenda te betrekken.

De Nederlandse bijdrage

Maar wat is de specifieke rol van Nederland nou precies in de post 2015 agenda? Van Ewijk geeft aan dat er op verschillende punten in de brief aandacht is voor de rol van de Nederlandse actoren, zo krijgt het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van het Nederlands bedrijfsleven extra aandacht en worden consumenten aangespoord om naar duurzaamheid en transparantie te vragen. Desondanks vindt zij de brief niet helder als het gaat over de precieze rol van de overheid in het controleren van de naleving van deze normen door Nederlandse bedrijven. ‘Ik ben benieuwd hoe de minister de rol van Den Haag verder gaat uitwerken zoals het scheppen van goede randvoorwaarden en het aan banden leggen van negatieve effecten van de expansiedrift van bedrijven’, stelt Van Ewijk.

Ook Dietz merkt op dat het bedrijfsleven gepresenteerd wordt als een ‘volwaardige partner’, zowel als financier en als initiatiefnemer van IMVO. Hij vraagt zich hierbij echter af op welke manier het bedrijfsleven betrokken is bij het beleid van de publieke sector op het terrein van de MDG’s.

Daarnaast is er in de brief extra aandacht voor de Nederlandse speerpunten zoals water en voedselzekerheid. Volgens Dietz is het interessant dat klimaat en milieu nu ook weer zo nadrukkelijk op de kaart staan. De nadruk ligt hierbij op energie, waarbij Nederland omschreven wordt als één van de koplopers. ‘Eigenlijk is dit dus een zesde speerpunt’, aldus Dietz.

Wat verder volgens Dietz met name opvallend is aan de brief, is de hoge inzet op gendergelijkheid die wordt ingegeven door het Nederlandse Seksuele en Reproductieve Gezondheidsrechten (SRGR) beleid. Dit leidde op zijn beurt weer tot meer inzet op gelijkheid in het algemeen valt te lezen in de brief. ‘Dit is een onderdeel dat in het eerder verschenen High-Level Panel rapport miste en is dus een waardevolle toevoeging van Nederland’, vult Grotenhuis aan. Dit is overigens een van de weinige punten waarin de Nederlandse brief zich volgens hem duidelijk onderscheidt van de eerdere conclusies die in het High-Level Panel rapport zijn getrokken. Veel van de andere punten zijn volgens hem ook terug te vinden in het rapport, waardoor hij zich afvraagt of deze nu ‘specifiek Nederlands’ zijn. Hiermee schept Ploumen volgens hem enige verwarring.

Internationaal belang

Om de post-2015 agenda tot een succes te maken is goede internationale samenwerking essentieel, geven de drie ontwikkelingsprofessionals aan. ‘Of het nu gaat om eerlijke handel, belastingparadijzen of de Nederlandse ecologische voetafdruk; het is duidelijk dat de tijd rijp is om echt werk van een gezamenlijke agenda te maken en daarbij moeten we ook nadrukkelijk naar onze eigen rol binnen dit internationale speelveld  kijken’, analyseert Van Ewijk. Dietz is het hier mee eens: ‘De doelen zijn universeel en dus ook op Nederland van toepassing’. Grotenhuis waarschuwt dat deze internationale samenwerking echter niet vanzelfsprekend is. ‘Belangrijk is of de post-2015 agenda ondersteund gaat worden door de BRICS-landen. Als deze landen de agenda niet ondersteunen wordt het allemaal erg lastig’, aldus Grotenhuis.

‘Om het draagvlak te creëren dat nodig is moet er nu worden doorgepakt’, stelt Grotenhuis.‘De belangrijkste vraag is hoe je voorkomt dat de post-2015 agenda verwaterd raakt’ Een visie hoe dit gerealiseerd gaat worden ontbreekt in de brief. ‘De hamvraag blijft: hoe gaat Nederland zich hard maken voor de post-2015 agenda?’