Tijd voor vragen, de meningen komen later wel

Een origineel idee van Lau Schulpen van het CIDIN (Radboud Universiteit Nijmegen). Hij heeft een aantal Kamervragen bedacht op basis van de nota van Ploumen. Je kunt volgens hem beter eerst goed luisteren en de mening van de minister helder krijgen door het stellen van vragen. Vandaar dat hij een aftrap doet met zeven Kamervragen voor de minister.

We vragen u als lezer om deze lijst aan te vullen, die we wekelijks online publiceren. Op basis van die vragen willen Schulpen en Vice Versa (en haar lezers)  graag face-to-face het gesprek met de minister aangaan om het debat op een hoger niveau te tillen.

Minister Ploumen is er in geslaagd om in 151 dagen een nota te schrijven van bijna 24.000 woorden verdeeld over 49 pagina’s en 5 hoofdstukken (exclusief inleiding en wat bijlagen). Die score van 159 woorden per dag klinkt wellicht als knap weinig in de oren, maar bedenk dan wel dat deze minister daadwerkelijk met iets nieuws wilde komen en dus moest er goed worden nagedacht. En nagedacht is er zeker – niet op de laatste plaats ook over de wijze waarop de minister haar nieuwe beleid naar buiten heeft gebracht. Interviews in de landelijke dagbladen zoals NRC en Volkskrant zijn er tegen aan gegooid – en met blijkbaar succes. Nog afgezien van Arend-Jan Boekestijn die in de NRC stelt dat hij niet anders kan dan ‘spreken in  superlatieven’ over Ploumen zijn ook de commentaren in die kranten behoorlijk positief. Uiteraard zijn er ook meer negatieve geluiden – en die zijn ongetwijfeld ook mogelijk en nodig.

Goed begrijpen wat de minister echt zegt

Tegelijk: de critici zouden er misschien goed aan doen om iets meer tijd (niet perse 151 dagen overigens) te nemen om hetgeen de minister op die 49 pagina’s naar voren brengt te lezen. Voor de verandering zou het ook aardig zijn eens niet meteen met een mening klaar te staan, maar om eerst te proberen goed te begrijpen wat de minister nou eigenlijk echt zegt en wil en wat de mogelijke consequenties daarvan zijn.

De beste manier om dat voor elkaar te krijgen – zo denk ik dan maar als eenvoudige wetenschapper – is om vragen te stellen. Eigenlijk soortgelijke vragen zoals Tweede Kamerleden ook stellen aan een bewindspersoon.

Kamervragen

Hieronder geef ik een voorschot door simpelweg een paar eerste vragen te benoemen. Die vragen staan in willekeurige volgorde en zijn van verschillend gewicht. Tegelijk – en dat is veel belangrijker – roep ik eenieder die dit werkterrein van internationale samenwerking nauw aan het hart gaat op om de eigen vragen daaraan toe te voegen. Via ViceVersa kan dan de gehele waslijst aan vragen bij de minister worden ingediend (al dan niet met gebruikmaking van leden van de Tweede Kamer). Op basis van haar antwoorden op onze vragen is het goed om de discussiehandschoen weer op te pakken – en daarmee is dit niet alleen een uitnodiging aan jullie, maar ook aan de minister. Er zullen ongetwijfeld genoeg vragen zijn voor meerdere debatten – hierbij nodig ik de minister dan ook meteen uit om een deel van het debat op basis van deze vragen te komen voeren in Nijmegen.

Daar gaan we dan:

Vragen van betrokkenen en geïnteresseerden aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de nota ‘Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen’ (ingezonden … april 2013)

1. Bent u bekend met de beleidsnota ‘Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen’ gepresenteerd op vrijdag 5 april 2013? (standaard openingsvraag van politici – alsof er ooit een minister is geweest die op dergelijke eerste vraag nee zou durven antwoorden)

2. Wie heeft de titel Dutch Good Growth Fund bedacht voor het revolverende fonds voor het midden- en kleinbedrijf? Is de betreffende persoon nog in dienst? Moet dit revolverende fonds – dat volgens de nota zowel bedoeld is voor exporten als investeringen door Nederlandse bedrijven als voor investeringen door zuidelijke bedrijven – worden gezien als een enigszins waterig compromis tussen uw ministerie en het ministerie van Economische Zaken? Hoe zorgt u er straks voor dat de ontwikkelingsrelevantie van dat Fonds daadwerkelijk is gewaarborgd? Kunt u uitleggen welke andere criteria voor ontwikkelingsrelevantie u hanteert voor dit Fonds naast het creëren van werkgelegenheid, de overdracht van kennis en vaardigheden en het uitbreiden van de productiecapaciteit in ontwikkelingslanden (die volgens de nota ‘voorop staan’)?

3. Kunt u uitleggen waarom Nederland juist op de IPG-terreinen handel, veiligheid, voedselzekerheid, water, klimaat en migratie ‘echt een verschil’ kan maken zoals de nota betoogt?

4. Deelt u de gedachte dat het werken aan een gelijk speelveld voor bedrijven beter te bereiken is door te strijden voor afschaffing van alle bedrijvensubsidies dan door het optuigen van allerlei subsidiepotjes? In welke mate moeten we het revolverende fonds voor bedrijven – maar feitelijk het in stand houden en (financieel) uitbreiden van het gehele bedrijfsleveninstrumentarium – zien als een kwestie van ‘we kunnen niet anders, want anderen doen het ook allemaal’?

5. Voor de ‘vernieuwende en gewaagde initiatieven’ van maatschappelijke organisaties is het, volgens de nota, nodig de regeldruk te verminderen. Deelt u dat uw voorgangers eveneens van plan waren de regeldruk voor maatschappelijke organisaties te verminderen, maar dat zij in de praktijk een systeem hebben ontworpen dat diezelfde maatschappelijke organisaties op allerlei manieren afkneep? Hoe gaat u er voor zorgen – behalve door substantieel minder subsidie te verstrekken aan maatschappelijke organisaties – dat u wel de daad bij het woord gaat voeren?

6. Deelt u het idee dat de nota – ondanks haar positionering als vernieuwend – nog erg blijft steken in een oud hulpdenken waarin wij iets te bieden hebben aan zij die het minder hebben? Waar in de nota – of in uw denken – is er plaats voor een anders handelen van Nederland en de Nederlanders op terreinen die relevant zijn voor ontwikkeling maar niet direct iets van doen hebben met armoedebestrijdingsactiviteiten in het zuiden of met het nastreven van gedeelde economische belangen?

7. De nota stelt – terecht – dat het aantal actoren dat zich op het terrein van internationale samenwerking heeft begeven zeer divers is. Op welke wijze en in welke mate heeft u in uw keuzes voor landen, thema’s en partners rekening gehouden met die diversiteit aan ‘ontwikkelingsactoren’ en hetgeen zij op dit terrein doen? In welke mate heeft u navolging gegeven aan de harmonisatieprincipes afgesproken in Parijs, Accra en Busan? Kunt u aangeven in welke mate u de principes afgesproken in de EU ‘division of labour’ afspraken van 2007 naleeft – zowel op het gebied van in-country, cross-country als cross-sector arbeidsverdeling?

Heeft u ook een vraag aan Lilianne Ploumen? Stuur uw reactie dan naar redactie(at)viceversaonline.nl .  We publiceren wekelijks een aantal nieuwe vragen die we toevoegen aan die van Lau Schulpen.

 

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
08 april 2013
Categorieën: