
Commentaar: De nota van Ploumen nader bekeken
Gisteren verscheen de langverwachte nota ‘Wat de wereld verdient’ van Lilianne Ploumen. Wat zijn volgens hoofdredacteur Marc Broere de belangrijkste conclusies uit het stuk?
Nu de stofwolken van gisteren enigszins zijn opgetrokken is er wat meer tijd voor reflectie op de nieuwe nota van Lilianne Ploumen. Het is zonder meer een interessant stuk, en zeker op het terrein van handel zitten positieve aspecten. Zo wil Ploumen een actieve rol gaan spelen in het vlottrekken van de onderhandelingen over de EPA’s, de omstreden vrijhandelsverdragen tussen Europa en ontwikkelingslanden. Als ze daar in slaagt en daarbij de belangen van arme landen behartigt zou dit al een aanzienlijk deel van de pijn van de bezuinigingen verzachten.
Harde keuzes
Er zijn harde keuzes gemaakt door de minister. Ze wil thema’s als goed bestuur, onderwijs en milieu bijvoorbeeld versneld afbouwen. Ook blijven er nog onduidelijkheden over, zoals de precieze besteding van het Budget Internationale Veiligheid en de klimaatfinanciering. En dan zitten we natuurlijk nog met het controversiële punt van de exportsubsidies, waarbij het inderdaad bijna onvoorstelbaar lijkt dat een minister van PvdA huize hier haar handtekening onder zet.
Ook is er een eerste indicatie gekomen van hoe het na 2015 verder moet met het particuliere kanaal in Nederland. In ieder geval zal er dan veel minder geld voor beschikbaar zijn dan nu.
Begrijpelijk reageerden organisaties als OxfamNovib, Hivos en Partos hier gisteren teleurgesteld op. Ploumen wil in de toekomst ‘strategische partnerschappen’ gaan sluiten met organisaties en af van vooraf geoormerkte financiering. En ze wil ruimte gaan bieden aan vernieuwende krachten van maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven door de financiering van ‘vernieuwende en gewaagde’ voorstellen. Voor de zomer nog komt ze met de verdere uitwerking op dit terrein.
Aanbodgerichte hulp
Positief is in ieder geval dat zuidelijke ngo’s voortaan directe financiering kunnen krijgen, iets dat in MFS-2 nog niet mogelijk is. GroenLinks-fractievoorzitter Bram van Ojik stelde onlangs op deze site nog terecht dat het huidige MFS-2 systeem eigenlijk ook ‘gebonden hulp’ is omdat alleen Nederlandse organisaties geld kunnen krijgen.
Opmerkelijk is wel dat in het nieuwe stelsel alleen nog particuliere organisaties worden ondersteund die zich richten op de vier speerpunten van het Nederlandse beleid, namelijk voedselzekerheid, water, veiligheid en rechtsorde, en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dat lijkt verdacht veel op ‘aanbodgerichte hulp’, iets waarvan we allemaal weten dat dit doorgaans niet de meest effectieve manier van hulp is. Het zal interessant worden om te zien hoe de Nederlandse ontwikkelingssector zich gaat voorbereiden op de periode van na 2015. Kies je voor de overheidsspeerpunten of voor je eigen weg?
Bedrijfsleven boven OS-organisaties
Hoewel Ploumen lovende woorden heeft voor maatschappelijke organisaties, is het duidelijk dat ze het Nederlandse bedrijfsleven als betere partner ziet om de extreme armoede in één generatie uit te bannen, zoals haar ambitie is. De keuze van bedrijfsleven boven organisaties die al tientallen jaren met armoedebestrijding bezig zijn is een gewaagde. Een keuze bovendien die moeilijk te staven valt met argumenten en feiten. Het zijn de MKB’ers die het moeten gaan doen in het nieuwe beleid. Als je praat met MKB’ers die zich bijvoorbeeld op Afrika gaan richten stralen ze vaak iets uit dat ze het beter weten dan ontwikkelingsorganisaties en dat zij het wel even gaan doen daar waar hulporganisaties gefaald zouden hebben.Vaak wordt het wiel opnieuw uitgevonden en niet geleerd van lessen uit het verleden. En waar zijn die MKB’ers dan die graag willen ondernemen in lage- en middeninkomenslanden? Ze schijnen moeilijk te vinden te zijn. Ook eerdere bedrijfslevenpotjes uit het verleden raakten zelden op omdat de belangstelling van ondernemers nooit groot was.
Tot slot is ook duidelijk geworden dat de Nederlandse ontwikkelingssector (uitgezonderd de genderlobby onder aanvoering van WO=MEN)) geen enkele invloed meer lijkt te hebben in Den Haag. Niet in de politiek, niet op het ministerie. Daar waar de werkgeverslobby buitengewoon effectief was, lijkt de brancheorganisatie voor de ontwikkelingssector, Partos, met lege handen te staan. Ook dat zal kritische vragen oproepen. Want waarom zou je lid zijn van een brancheorganisatie als die er onvoldoende in slaagt om jouw belangen te behartigen?