Thierry Sanders: ‘Zorg er voor dat er eenheid komt in het fonds’

Afgelopen vrijdag presenteerde minister Ploumen haar visie in de nota ‘Wat de wereld verdient.’ Hierin zette ze ook haar plannen uiteen over het revolverend fonds; het Dutch Good Growth Fund, zoals dat nu heet.
Thierry Sanders, directeur en oprichter van het Business in Development Network Foundation (BiDNetwork) ziet het fonds als een unieke kans voor Nederland. ‘Maar,’ waarschuwt Sanders, ‘dan moet Ploumen er wel voor zorgen dat fonds niet uit elkaar gerukt wordt en dat het geld aan de usual suspects wordt weggegeven.’

 

In 2010-2011 sprak u al over de potentie van investeringen voor ontwikkeling. Ook pleitte u eerder voor een investeringsfonds. Nu lijkt er naar u te zijn geluisterd; beter laat dan nooit?

‘Ja, zeker.’ Sanders denkt even na. ‘Twee jaar geleden is het idee ontstaan om een Pro-Poor Innovation Fund te creëren, ik heb gevoel dat dit revolverend mkb fonds deels een evolutie van die gedachte is. Dit is een geweldige kans om echt iets nieuws neer te zetten, iets dat in andere landen nog niet vertoond is. Maar het is natuurlijk ook een politieke overeenkomst tussen PvdA en VVD.’

Merkt u iets van de vermeende onenigheid tussen beide partijen en de verschillende belangen?

‘Ik zit in het referentiegroep, over hoe het fonds gestructureerd zou kunnen worden. Het bedrijfslevenkant zoals Friesland Campina, VNO-NCW en Rabobank zitten hierin, en ook OS clubs als Cordaid en ICCO. Wat ik merk is dat er heel erg getrokken wordt zowel vanaf de bedrijfsleven, de exporteurs als ook van de OS kant. Iedereen gaat met de hakken in het zand en wil zoveel mogelijk geld en het fonds structureren volgens zijn of haar eisen. In het ergste geval en als de discussie zo doorgaat, dan is er geen eenheid en wordt het revolverend fonds opgesplitst in kleine fondsjes . Dat zou zonde zijn, want zoals de plannen er nu liggen zou het fonds goed kunnen werken voor alle drie de partijen.’

Wat zijn volgens u de belangrijkste criteria van het fonds?

Sanders haalt er een lijstje bij dat hij eerder op de dag heeft opgesteld en gaat van start; ‘Het eerste criterium is dat het moet renderen. Het kan niet zo zijn dat het opgaat aan subsidies. Ik merk aan discussies van alle drie de groeperingen dat ze allemaal graag subsidies willen hebben. OS wil meer technische assistentie, bedrijfsleven wil handelsbevordering aanzetten, onder andere voor exportsubsidies. Subsidies zijn de allerergste vormen van marktverstoring. Het fonds is geen subsidiepot, maar is voor leningen met een rente, of een helder dividentbeleid als het gaat om participaties. Het is zonde dat geld is weggevloeid via subsidies van PSI en PSOM. Maar goed, beter laat dan nooit.

Rendement is één invulling van  het revolverend fonds. Het idee is dat revolverend betekent dat het doorgaat tot in de eeuwigheid. De insteek is nu dat het binnen drie jaar geïnvesteerd wordt en dan moet het renderen over een periode van tien jaar. Het zou mooi zijn als het voor vijftig jaar doorgaat, of nog langer.

Een ander criterium is dat alle aanvragers eigen kapitaal inbrengen. Er moet een leverage effect zijn. Met het fonds wordt het makkelijker andere investeerders aan te trekken. Het zou mooi zijn als die 750 miljoen misschien vier keer zo groot wordt als je alle private stromen die het oprakelt en co-investeringen er bij optelt. Als dit fonds zoals Ploumen zegt ook riskante investeringen durft te financieren dan zie je dat banken bereid zijn dat te verdubbelen. Als je niet alleen banken aanspreekt, maar ook lokale investeerders dan kan je het gaan stapelen. Ik denk dat het hefboomeffect qua financiering ergens in de 50-300% zou kunnen zijn. Dus dan haal je met dit fonds minimaal anderhalf miljard op uit de markt. ‘

Hoe zit het met de ontwikkelingsrelevantie?

‘Dat is inderdaad het volgende punt.’ Sanders wijst op zijn lijstje. ‘Op zijn minst, alles dat productiecapaciteit en banen in ontwikkelingslanden vergroot heeft ontwikkelingsimpact. Het is logisch dat OS clubs ontwikkelingsrelevant kunnen zijn. Maar ook Nederlandse multinationals kunnen impact genereren in ontwikkelingslanden. In dit opzicht kan export ook ontwikkelingsrelevant zijn. Het helpen groeien door export van baggerdiensten of een MRI scanner bijvoorbeeld. Het zijn exportproducten, maar creëren allemaal banen lokaal.

Ontwikkelingsrelevantie kan werken voor alle drie de sporen. Het gaat hierbij om het verhogen van de productiecapaciteit en de productiviteit. Dat laatste betekent dat je in staat bent om meer inkomen uit te keren en te genereren in een land. Productiviteit en meer banen zijn de basale regels die zouden moeten gelden voor multinationals, exporteurs en ontwikkelingsorganisaties.’

Verwacht u dat de financiering van de drie sporen evenredig zal zijn of dat het ene spoor belangrijker wordt dan het ander?

‘Dat maakt me niks uit. Het gaat puur om de marktvraag. De discussie is vaak van “ja maar spoor twee moet groter zijn, of spoor drie of een” daar moeten we voorbij. Het kan zijn dat er helemaal niet genoeg aanvragen zijn, want zowel in Nederland als uit ontwikkelingslanden wordt de marktvraag vaak overschat. FMO heeft het FOM fonds, daar zit 24 miljoen in, maar dat geld gaat nooit op. Als dat FOM fonds nooit genoeg aanvragen krijgt, kun je dat hier hetzelfde gaan zien. En dat fonds bestaat al 7 jaar.

Het is belangrijk dat het fonds fluïde is, dus als het ene spoor onderbenut is moet geld vrijkomen voor de andere sporen. Ik verwacht dat er zoveel aanvragen uit spoor drie [export, red.] zullen komen dat het fonds misschien zelfs te klein is. Als die exportkrediet aanvragen voldoen aan criteria die ik net heb genoemd en er komt gewoon niet genoeg vraag voor die andere twee sporen. Nou, hartstikke mooi, dan geven we het aan de export en hebben we volgend jaar meer kapitaal omdat die exportkredieten gerendeerd hebben. Zolang we zorgen dat het ontwikkelingsrelevant is en rendeert dan is er volgend jaar meer te verdelen dan vorig jaar en dat is de bedoeling van zo’n fonds.’

En het tweede spoor van het fonds dat speciaal is gericht op het mkb in ontwikkelingslanden?

‘Hier is heel veel vraag naar, BiD Network doet niet anders. Dit spoor kan op verschillende manieren ingezet worden en is zowel aantrekkelijk voor lokale bedrijven als Nederlandse exporteurs en multinationals. Een voorbeeld: als Heineken een brouwerij opzet in een ontwikkelingsland dan is dat vaak als mkb bedrijf. In Sierra Leone hebben ze 120 medewerkers rondlopen, die brouwerij steunt, via de verkoop en distributie,  ongeveer 24 banen buiten de brouwerij voor elke baan in de brouwerij. De toeleveranciers en distribiteurs zijn ook mkb bedrijven. In die zin komt het ten goede van lokaal mkb, ook als een Nederlands bedrijf er achter zit.’

Is dit altijd een win-win situatie?

‘In principe wel, maar alleen als er goede voorwaarden aan worden gekoppeld. De geldstromen moeten goed verantwoord zijn en gerapporteerd worden. De overheid zal zelf nooit zo’n fonds beheren en direct leningen en investeringen doen. Gedelegeerde partijen zullen die leningen, investeringen of exportkrediet verstrekken en zullen dit moeten rapporteren. BiD Network kan er daar één van zijn. Ze zoeken dan een professionele fondsbeheerder om het totaalfonds te beheren. Distributie loopt vervolgens via gespecialiseerde partijen, zoals, de exportkredieten gaan via Atradius, mkb investeringen via een fonds in Nairobi of elders, etc. Zonder die decentralisatie is het niet te doen.’

Is er nog plaats voor ngo’s in deze constructie?

‘Een van de mooiste manieren waarop dit aansluit op wat er de afgelopen decennia door ngo’s is gedaan, is dat ngo’s productieve projecten ontwikkelden die deels op eigen benen staan. Zoals mango-teelt, met een gecombineerd sap en verpakkingsfabriek. Ngo’s zoals Cordaid, SNV, ICCO hebben veel geïnvesteerd daarin. Nu is het moment om al die projecten die nog maar een paar jaar verwijderd zijn van rendement, commercieel te maken en op te schalen. Ze moeten in feite onafhankelijk worden van de ngo’s die ze ooit groot hebben gemaakt. Daar zie ik de grootste kansen. Dus,’ Sanders pauzeert even ‘ik adviseer ngo’s de reserves en competenties, die ze over de jaren hebben opgebouwd, te investeren in dingen die in de toekomst inkomsten gaan genereren.

Wat een verstorend probleem is geweest de afgelopen decennia, zijn de aanbodgedreven  subsidies. Politici en ambtenaren kozen wisselend voor nieuwe speerpunten, ngo’s speelden graag in op de wensen van de betalende donor. Hierdoor zijn de grote ngo’s thematisch heel breed geworden. Ze moeten nu gaan nadenken “wie is onze klant en waar zijn we goed in?” en zich daar in gaan specialiseren. De tijd van dit soort themabrede organisaties is voorbij, ze zullen professionele dienstverleners moeten worden.

Ik zou graag zien dat de Oxfam Novibs van deze wereld gaan nadenken over wat de diensten zijn die zij zo goed verlenen waar donateurs wereldwijd echt veel voor willen betalen of waar de afnemer voor wil betalen. Dus eerst kiezen waar je goed in bent, dan het thema en dan de betaler zoeken voor de dienst. Dat is common business sense. Dat is het grootste probleem van ontwikkelingssamenwerking; het is aanbodgedreven omdat de betaler niet de afnemer is.’

Ten slotte, als u minister Ploumen nog een advies zou kunnen geven wat zou dat zijn?

Sanders denkt even na en vervolgt. ‘Zorg er voor dat er eenheid komt in het fonds, in plaats van dat het uit elkaar gerukt wordt en dat het aan de usual suspects wordt weggegeven. Als het goed gestructureerd wordt bestaat zoiets nog nergens. Laat dit fonds een voorbeeld voor de wereld zijn.’

 

Auteur
Siri Lijfering

Datum:
08 april 2013