
Ploumen of Karimi?
Het beleidsvoornemen van minister Ploumen om ‘ontwikkelingshulp meer te combineren met handel’ roept in de hulpsector heftige reacties op. Verschillende media bieden een podium voor scherpe commentaren. Oxfam Novib directeur Karimi maakte zich in de Volkskrant tot woordvoerder van de scherpste afwijzing. Zij typeert de plannen van de minister als ‘naïef, visieloos, verbijsterend en een VVD-geluid.’ Nico Roozen, directeur van Solidaridad, vindt dat de reacties overdreven zijn, en laat een tegengeluid horen.
Een dergelijk overreactie met wat riekt naar ‘oud-linkse zurigheid’ maakt duidelijk dat er nog steeds een gevoelige snaar geraakt wordt als binnen het debat over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking gepleit wordt voor meer aandacht voor economische ontwikkeling, handelsbevordering en een actievere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Terwijl dit geen nieuw debat is en er al volop voorbeelden zijn dat deze accentverschuiving werkt.
Overreactie
Wat opvalt is inderdaad de overreactie. Alsof iemand er voor pleit om alles afhankelijk te maken van handel. Ik heb dat de minister niet horen zeggen. Natuurlijk blijft er een rol voor urgente humanitaire hulp. En het bevorderen van mensenrechten en de opbouw van een rechtstaat zijn niet direct te relateren aan de voordelen van meer handel.
Maar wat wel verstandig lijkt is economische ontwikkeling centraal te stellen in het ontwikkelingsproces. Onderwijs, gezondheidszorg en sociale ontwikkeling zijn zonder de opbouw van een zelf financierend vermogen van een samenleving blijvend afhankelijk van donorgeld van buitenaf. Er is inmiddels toch echt geleerd dat de continuïteit en kwaliteit van deze sociale programma’s dan onder druk staat. Donoren van ontwikkelingslanden zijn weinig betrouwbaar in hun prioriteiten, financiering is in de tijd beperkt en de verantwoording van overheden richt zich op de donor en niet op de eigen burger.
Hulp maakt afhankelijk en kwetsbaar. Zonder lokale economische basis is de ontwikkeling van een samenleving onmogelijk. Een serieuze ontwikkelingsstrategie plaatst de ontwikkeling van de economie centraal en bouwt aan productiecapaciteit en de ontwikkeling van markten. Een inclusieve economie, waar mensen aan mee kunnen doen.
‘Kas van de armen’
Kan dan alle heil verwacht worden van handel met buitenlandse markten en Nederlandse bedrijven? Natuurlijk niet. Ook dat hoor ik de minister niet zeggen.
Het gaat natuurlijk vooreerst om de ontwikkeling van lokale markten, om regionale handel en vanuit die ontwikkelingen ook om internationale handel. Deze niveau’s versterken elkaar onderling. De opvatting dat deze verschillende markten strijdig met elkaar zijn, is achterhaald. Het is goed dat Nederland nadenkt over wat het zelf kan bijdragen, welke rol ons bedrijfsleven kan spelen en waar onze verantwoordelijkheden en mogelijkheden liggen.
Bij de hogere prioriteit voor economische ontwikkeling – te veel en te lang genegeerd door onkundige ngo’s – hoort een nieuwe visie. Dat geldt wellicht voor alle partijen. Voor bedrijven die te gemakkelijk een greep uit ‘de kas van de armen’ willen doen met subsidieregelingen voor ‘gangbare’ handel en investeringen die zij zelf gemakkelijk kunnen opbrengen. Voor het VNO-NCW die nu merkwaardig genoeg weer pleit tegen een ‘vermenging van handel en hulp’ om te voorkomen dat de beide beleidsterreinen van de kersverse minister van Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking hinderlijk door elkaar gaan lopen. En het geldt nadrukkelijk ook voor de ontwikkelingssector waar te veel geld gaat naar zaken die te weinig bijdragen. Te veel ideologie; het verhaal van Karimi illustreert dit op markante wijze.
De verbinding tussen de beide beleidsterreinen van minister Ploumen – buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking – is duurzame economische ontwikkeling en handel. Hier in Nederland en elders in de wereld.
Verbinding
Op een termijn van dertig jaar zijn de uitdagingen gigantisch te noemen. In 2050 zullen 9 miljard mensen gevoed moeten worden; mensen met meer koopkracht en met een wens voor een beter, voedingsrijk menu. Grofweg twee keer zoveel voedsel moet daarvoor geproduceerd worden, met een prioriteit bij voedselzekerheid voor de armen. Meer productie van voedsel, maar met minder negatieve maatschappelijke gevolgen, als we deze wereld niet compleet willen uitwonen.
Tegelijkertijd zal de moderne industriële samenleving gebruik maken van andere grondstoffen. Het gebruik van fossiele grondstoffen wordt in toenemende mate problematisch. De transformatie naar een bio based economy is urgent. De boer – juist ook in arme landen – zal de wereld niet alleen van voedsel moeten gaan voorzien maar ook van grondstoffen voor de industrie en voor hernieuwbare energie. De combinatie van deze twee uitdagingen is de agenda van duurzame ontwikkeling en de verbinding tussen hier en daar. Het Nederlandse bedrijfsleven kan op dit terrein het voortouw nemen en de politiek kan dit faciliteren.
Dus bij handel gaat het om duurzame handel, de steun aan positieve bedrijfsinitiatieven zal gekoppeld dienen te zijn aan MVO kaders en ontwikkelingssamenwerking zal de transitie naar een wereldwijde transitie naar voedselzekerheid en duurzame grondstoffen en energie moeten ondersteunen. Ploumen heeft dit begrepen en daarmee is ze de goede weg ingeslagen.
Als Karimi dit niet inziet verliest Oxfam Novib aan invloed op het zich snel innoverende terrein van internationale samenwerking.