
Marit Maij: ‘Ik blijf minister Ploumen goed in de gaten houden’
Begin april presenteert minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking haar visie en beleid. Vice Versa vraagt de woordvoerders Ontwikkelingssamenwerking in de Tweede Kamer naar hun mening. Vandaag Marit Maij (PvdA). Ze heeft vertrouwen in de plannen van Ploumen, maar wil uiteindelijk toch weer terug naar 0,7%. ‘Ik weet zeker dat we daar uiteindelijk weer naartoe kunnen gaan. Dus 2017, nieuwe ronde, nieuwe kansen.’
Het is precies een half jaar geleden dat de politica de overstap maakte van Buitenlandse Zaken naar de Tweede Kamer. Met die overstap viel zij als woordvoerder meteen met haar neus in de boter. Ontwikkelingssamenwerking zal door minister Ploumen flink onder handen worden genomen, maar de signalen die Maij opvangt geven haar vertrouwen. De schrikreactie die ontstond naar aanleiding van Ploumens uitspraken in de Volkskrant, deelt Maij dan ook niet. Volgens haar liggen de zaken niet zo zwart-wit.
‘Ik heb gelezen dat Ploumen zei dat zij zich gaat concentreren op hulp, handel en investeren. In een aantal landen zal de focus meer op investeren liggen, en in een aantal landen zal die focus juist meer op hulp en ontwikkelingssamenwerking liggen. Ik vind dat eigenlijk een hele goede keus. Ik heb zelf vier jaar in China gewoond. Hier deden we aan het begin van deze eeuw nog aan ontwikkelingssamenwerking, maar ik denk dat iedereen het er over eens is dat we ondertussen een handelsrelatie hebben en dat het hier niet langer gaat over ontwikkelingssamenwerking. Ik heb het stuk in de Volkskrant dan ook op die manier gelezen. Zoals Ploumen zelf zei: “het draait om hulp, handel en investeren en we moeten per land kijken hoe we hier mee omgaan.”
U gaf eerder aan dat u weer terug wilt naar de 0,7%. Tegelijkertijd zegt minister Ploumen: ontwikkelingshulp moet verdwijnen. Is ontwikkelingshulp volgens u nog niet passé?
‘Minister Ploumen spreekt, nogmaals, over hulp, handel én investeren: die drie punten. Het verslag van de missie in Ethiopië moet ik nog zien (dit verslag was nog niet prijsgegeven ten tijde van het interview, red.), maar ik heb een verslag gekregen van haar missie naar het Grote Merengebied waarin ze handel en OS combineert, en dat lijkt erop te wijzen dat hier wel degelijk balans in zit. Vanuit de PvdA gaan we natuurlijk de kant van OS benadrukken. Naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant zei minister Timmersmans ook dat hulp er vooralsnog zal blijven. Ik zou heel graag willen dat het passé was, maar dat is het niet. Voor de PvdA is het belangrijk dat zodra de begroting op orde is en de economie weer groeit, we weer terug gaan naar die 0,7%. Dus 2017, nieuwe ronde, nieuwe kansen.’
‘Voor nu zou ik graag zien dat de focus binnen ontwikkelingssamenwerking ligt bij traditionele armoedebestrijding in de minst ontwikkelde landen. Als het gaat over armen in middeninkomenslanden dan moet er worden gekeken naar een herverdeling van welvaart en welzijn. Dit kan beter worden gedaan door het maatschappelijk middenveld – ngo’s en het bedrijfsleven – dan door de overheid. Er zijn landen die inmiddels een nationale begroting hebben die die van ons naderen, dus dan is bilaterale hulp niet langer nodig. Juist in deze landen kunnen ngo’s een belangrijke rol spelen. Verschillende Afrikaanse landen hebben heel weinig endogene maatschappelijke organisaties, dus daar ligt duidelijk een rol voor Nederlandse ngo’s.’
Wat vindt u belangrijk binnen de combinatiepost van hulp en handel?
‘We moeten goed kijken naar coherentie en de belangen die het ontwikkelingsland bij een handelsrelatie heeft. Ik noem als voorbeeld altijd de handelsverdragen van de EU met ontwikkelingslanden die met name gunstig zijn voor het Europese bedrijfsleven. Deze verdragen zij ongunstig voor ontwikkelingslanden, terwijl we ondertussen wel een OS-relatie hebben met die landen. Dan geef je met de ene hand wat je met de andere hand weer terughaalt. Die twee dingen moeten coherent worden. Zoals ik al eerder tegen Vice Versa zei, wat mij betreft behoren oneerlijke handelsverdragen tot het verleden. Dat zullen we ook zeker meegeven aan minister Ploumen. Ook anderen hebben hier al veel over gezegd, minister Ploumen is niet de eerste die daar oog voor heeft. Maar het is wel de eerste keer dat het bij één bewindspersoon samenkomt. We moeten zien hoe dat wordt uitgewerkt, maar het kan zeker een winstpunt zijn.’
Denkt u dat Ploumen aandacht heeft voor dit soort zaken? Op het moment lijkt ze vooral de positieve kanten van handel te benadrukken, maar zegt ze minder over eerlijke handelsverdragen.
‘Op de Afrikadag heb ik haar hier wel duidelijk over horen spreken, maar the proof of the pudding is in the eating. We gaan kijken wat er uitkomt en daar gaan we 15 april over debatteren. De eerste signalen vind ik positief. Tijdens de debatten over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) heeft minister Ploumen gezegd dat zij vierkant achter het Ruggie Framework en het IFC-Framework staat. Ook was er in eerste instantie veel commotie over de transparantierichtlijn voor grondstoffen. Iedereen was bang dat dit de verkeerde kant op zou gaan, maar die angst bleek onterecht toen minister Ploumen bekend maakte dat ze wel degelijk mee wilde gaan in de transparantierichtlijnen.
De buitenwereld lijkt Ploumen’s post voornamelijk als een handelsdossier te zien, misschien doordat dit deel nieuw is. Maar als puntje bij paaltje komt – bijvoorbeeld bij het grondstoffendossier – dan voel ik me heel senang bij de woorden van Ploumen.’
Hoe zit het met de EPA’s? Tijdens het Eerste Kamerdebat was Ploumen daar nog niet heel concreet over. Wat vindt u van de eis dat ACS-landen hun markten voor 80 % moeten openstellen voor Europese producten?
‘We moeten kijken of landen hier klaar voor zijn. Als zij hun markten moeten openen voor Europese producten, dan moet dit ook andersom gebeuren. Tegelijkertijd is het soms verstandig om een transitieperiode in te bouwen. Wanneer een land aangeeft dat het echt nog niet aan de EPA’S toe is, of wanneer er een groep landen is die eerst onderling een vrijhandelszone wil creëren, moet je daarnaar luisteren. Zodra deze kwestie binnen de Europese Commissie weer aan bod komt en minister Ploumen hier in de ministerraad over spreekt is er wellicht een concrete aanleiding om dit aan te kaarten.’
U noemde net al even de Ruggie- en MVO-richtlijnen: moet er een toezichthouder komen om dit in de gaten te houden of gelooft u erin dat het vanzelf wel goed komt middels een race to the top zoals Ploumen het onlangs formuleerde?
‘Als het in het DNA van een bedrijf, organisatie of keten zit, dan is zelfregulerend vermogen het mooist. Wanneer wij het gevoel hebben dat dit niet zo is – zoals bij de grondstoffen het geval was – dan moet je dit kunnen afdwingen. Zodra blijkt dat het zelfregulerend vermogen in een bepaalde sector onvoldoende is, dan moeten we misschien gaan kijken of hier sancties op moeten komen. We moeten dit soort dingen wel in Europees verband doen.’
‘Ik denk dat een aantal Nederlandse bedrijven zonder meer heel erg maatschappelijk verantwoord – en zelfs sterk ontwikkelingsrelevant – bezig zijn. Tegelijkertijd zijn er ook bedrijven die nog niet helemaal weten wat MVO betekent. In onze gesprekken met VNO-NCW komt heel duidelijk naar voren dat zij zich heel graag willen inzetten voor MVO en dat zij het hoog op de agenda hebben staan.’
Minister Ploumen heeft aangekondigd dat het nieuwe beleid ook een revolverend fonds omvat, hoe moet dit fonds er volgens u uit komen te zien?
‘Het fonds moet voldoen aan MVO-standaarden en “ontwikkelingsrelevant” zijn. Met name dat laatste is van groot belang bij interventies die met Nederlands overheidsgeld worden betaald. Daarom moet “ontwikkelingsrelevantie” scherper gedefinieerd worden en dat zullen we ook aan minister Ploumen vragen. De betrokken partijen moeten het eens zijn over wat hiermee bedoelt wordt.’
‘Ontwikkelingsrelevantie betekent niet alleen dat je maatschappelijk verantwoord onderneemt, maar dat je ook heel duidelijk investeert in een ontwikkelingsland. Neem bijvoorbeeld lokale arbeidskrachten aan, betaal hen een minimumloon en biedt secundaire arbeidsvoorwaarden en betaal lokaal ook belasting. En ook zaken als kennisoverdracht: dat je in je keten met lokale bedrijven samenwerkt en dat je daar niet alleen maar haalt maar ook brengt. Daarnaast moet je je aan milieurichtlijnen houden en moet er goed naar kwetsbare groepen worden gekeken. Zo is het vooruit helpen van vrouwen een punt van groot belang binnen ons ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.’
Stel, er gaat 50 % naar het Nederlandse bedrijfsleven. Is dat voor u acceptabel?
‘Wat mij betreft ligt de focus zoveel mogelijk op ondernemers en het mkb in ontwikkelingslanden, omdat ik er echt van overtuigd ben dat er daar een financieringsbehoefte bestaat. Tegelijkertijd zijn er ook Nederlandse bedrijven die dit heel goed zouden kunnen. Ik vind dan ook – en dat hebben we ook gezamenlijk besloten – dat we hen niet uit moeten sluiten, maar wel onder de voorwaarde dat dit inderdaad ontwikkelingsrelevant is.’
‘Daar waar het geld naar Nederlandse mkb’ers gaat vind ik het heel belangrijk dat het niet naar projecten gaat die al door anderen worden gefinancierd, zoals de Rabobank, FMO of commerciële banken. Het moet additioneel zijn en extra risico afdekken. Het moet dienen als financiering voor activiteiten die mkb’ers ander niet gefinancierd zouden krijgen.
Kijk bijvoorbeeld naar de mkb’ers – zoals de rozenkwekers en zaadveredelaars – waar minister Ploumen in Ethiopië op bezoek is geweest. Zij zijn heel maatschappelijk verantwoord, en ook ontwikkelingsrelevant bezig. Maar zij kunnen hun geld gewoon uit de markt halen, dus daar hoeft het fonds wat mij betreft niet voor bestemd te zijn.’
Er wordt ook gesproken over exportfinanciering en dat dit zou leiden tot een terugkeer naar gebonden hulp. Wat vindt u hier van?
‘Ik moet zien hoe dit wordt uitgewerkt, maar ook exportfinanciering moet voor mij voldoen aan de MVO-voorwaarden en het moet ontwikkelingsrelevant zijn. Zo lang het ontwikkelingsrelevant is denk ik niet dat dit per se tot gebonden hulp leidt. Het Nederlands bedrijfsleven doet nu bijvoorbeeld ook mee met het publiek-privaat partnerschap, daar zou je dan vanuit diezelfde redenering dezelfde kritiek op kunnen hebben.’
‘Het is en blijft natuurlijk een regeringsbeleid. Het zijn niet alleen maar PvdA’ers die het beleid bepalen: er komt ook voor een deel VVD-beleid in. Maar dat is nou niet het deel waar ik meteen van sta te juichen.’
Hoe kijkt u tegen de coalitie VVD en PvdA aan? Is er spanning tussen de VVD die zich voornamelijk in lijkt te willen zetten voor exportbevordering, en de PvdA die toch meer nadruk legt op MVO en eerlijke handel?
‘Het is een prima coalitie, hoor. De VVD en PvdA hebben in hun verkiezingsprogramma’s natuurlijk verschillende dingen gezegd over ontwikkelingssamenwerking. Ik zeg eerlijk: de kwantiteit is voor ons een tegenvaller. Er wordt gekort en dat hadden wij niet gewild. Ik heb echter wel vertrouwen in de kwaliteit.’
‘Spanning is er natuurlijk wel tussen de partijen, maar dat is maar goed ook! Anders zouden we niet twee verschillende partijen zijn. Ik vind dat ook geen vervelende spanning. Ik kan goed met mijn collega van de VVD opschieten, maar op een aantal punten verschillen we van mening. Afgelopen zaterdag hadden we bij de EVS een debat en daar heb ik ook gezegd: “Ik ben er voor het PvdA-geluid, houdt mij scherp”.
‘Natuurlijk blijf ik de minister dus ook kritisch aanspreken. Ik zou geen knip voor de neus waard zijn als ik dat niet zou doen. Waarom zou ik anders in de Tweede Kamer zitten? De minister voert het kabinetsbeleid uit en wij zijn er als PvdA-fractie om haar goed in de gaten te houden.’