
Geen duidelijkheid over internationaal maatschappelijk ondernemen – maar het einde is in zicht
Gisteren vond in de Tweede Kamer het algemeen overleg over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) plaats. Moet er wel of geen juridische regelgeving komen voor bedrijven? Wel of geen kopie van de Amerikaanse Dodd-Frank Act? Na een drie uur durend overleg is een ding duidelijk: iedereen zit met vragen en antwoorden laten op zich wachten.
Moeten bedrijven zelf verantwoordelijkheid nemen of moet er meer regelgeving komen? Zijn de vrijwillige OESO-richtlijnen voldoende of moeten er bindende regels worden opgesteld die bij overtreding met sancties worden bestraft? Hoe wordt het revolverend fonds ingevuld en voor wie is dit fonds daadwerkelijk bestemd? En hoe zit het in Nederland met de exhibitieverplichtingen voor multinationals en de transparantierichtlijnen?
Geen antwoorden
Het zijn vragen die de afgelopen weken en maanden steeds weer terugkeren, maar die tot nog toe grotendeels onbeantwoord zijn gebleven. ‘Voor de zomer kom ik met antwoorden,’ zo beloofde minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vandaag. Het is de enige duiding die ze wil geven en daarmee blijven de vragen voorlopig leven.
Maar wat leeft er nu precies? Ten eerste is daar de vraag naar een toezichthouder. Het streven naar meer Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is allemaal leuk en aardig, maar volgens Jan Vos (PvdA) ‘moet er een nationale toezichthouder komen die sanctioneringsbevoegdheid heeft en in staat is om bedrijven aansprakelijk te stellen bij bijvoorbeeld voedselschandalen en mensenrechtenschendingen.’. Alhoewel de meeste fractieleden dit voorstel minstens het overwegen waard vinden mist het volgens hen – evenals zovele plannen en voorstellen – een concrete invulling. Zoals Kees Verhoeven (D66) stelt: ‘Toezicht werkt alleen wanneer het tanden heeft.’
‘Betekent dit dat er een nieuw orgaan moet worden gecreëerd of is het mogelijk dat het mandaat van het Nationaal Contact Punt (NCP) wordt verruimd zodat zij deze toezichthoudersrol op zich kunnen nemen?’, zo vraagt Joël Voordewind (Christenunie) zich af. Erik Ziengs (VVD) en Agnes Mulder (CDA) vinden de zoektocht naar een toezichthouder echter overbodig. Ziengs stelt dan ook ronduit: ‘Wij staan niet achter het aanstellen van een toezichthouder. Bedrijven zijn zelf in staat om verantwoordelijkheid te nemen.’ Met deze uitspraak wordt wederom het gebrek aan synergie tussen de VVD en PvdA benadrukt.
Volgens Liesbeth van Tongeren (GroenLinks) is wel degelijk juridisch toezicht nodig: ‘Daadwerkelijke resultaten worden niet behaald door gezellig samen te kletsen, maar door een duidelijke juridische aanpak.’ Zij zit daarmee op één lijn met ngo’s als Oxfam Novib, Both Ends, SOMO en MVO Platform, die eerder deze week tijdens een hoorzitting over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen zich eveneens voor strenge regelgeving uitspraken. Zij pleitten voor een sterke rol voor de overheid. ‘Het is onrealistisch dat alle bedrijven zich houden aan richtlijnen. De overheid is ook een marktmeester’, aldus Daniӫlle Hirsch van Both Ends.
Deze ngo’s vonden VNO-NCW tegenover zich, die zich in datzelfde overleg juist tegen juridische regelgeving keerde. Winand Quaedvlieg van VNO-NCW waarschuwde voor de enorme berg kosten die het met zich mee zou brengen – onnodig volgens hem. ‘Je moet opereren vanuit een houding van vertrouwen.’ Het bedrijfsleven is volgens hem al erg constructief bezig, en daarom zou de toevlucht niet moeten worden gezocht in allerlei richtlijnen. ‘De instrumenten voor dit kader moeten dus ook niet juridisch zijn, maar moeten ontstaan uit dialoog tussen overheid, bedrijven, ngo’s en burgers.’
Geconfronteerd met al deze verschillende gezichtpunten, laat minister Ploumen voorlopig nog even alle opties open en zegt de verschillende mogelijkheden te willen onderzoeken. ‘De OESO-richtlijnen – met name het Ruggie framework – vormen het uitgangspunt voor MVO, maar de vraag is of dit voldoende is. Zo niet, dan moeten we kijken hoe we de regelgeving rondom MVO beter kunnen vormgeven. De overheid heeft hierin zeker een pro-actieve rol om bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheid.’
Volgens Jasper van Dijk (SP) houdt dit in dat ‘de overheid MVO niet alleen moet faciliteren, maar dat zij waar nodig ook maatregelen treft om onverantwoord maatschappelijk ondernemen te stoppen.’
Transparantie en exhibitie
MVO lijkt hand in hand te gaan met het verhogen van de transparantierichtlijnen en het uitbreiden van de exhibitieverplichtingen. Als illustratie wordt meermalen de zaak van Milieudefensie tegen Shell aangehaald. Veel multinationals weten door middel van omslachtige structuren hun verantwoordelijkheid deels of volledig te ontwijken. Zo vindt er bijvoorbeeld veel greenwashing plaats waarbij de schade aan mens en milieu wordt gecamoufleerd door een verflaagje van groene initiatieven. Daarnaast zijn er de zogenaamde brievenbus-bv’s: bedrijven die vanwege het gunstige belastingklimaat hun kantoor in Nederland vestigen maar vanuit het buitenland leiden waardoor zij belasting grotendeels kunnen ontduiken.
Tenslotte wordt er ook steeds strenger gecontroleerd op eerlijke grondstoffen. Waar Ziengs vindt dat dit soort misstanden door naming and shaming moet worden aangekaart, wil Van Tongeren juist kijken wat een mogelijke toezichthouder in deze situaties zou kunnen betekenen.
Volgens Ploumen kunnen deze problemen het beste worden aangepakt door samen te werken met de Sociaal Economische Raad (SER) en met lokale overheden. ‘De SER heeft al verschillende Due Dilligence onderzoeken uitgevoerd en samenwerking is op dit vlak daarom heel waardevol. Bij het opstellen van ons beleid vormt het Britse transparantie-model een helder referentiepunt en – wat betreft de eerlijke grondstoffen – wordt er gekeken naar de mogelijkheden van een spiegelmodel van de Amerikaanse Dodd Frank-act.’
Mocht Ploumen inderdaad voor een Dodd Frank-act kiezen, dan is dat weer ‘1-0’ voor kritische ngo’s. Waar SOMO en MVO Platform afgelopend maandag hamerden op de noodzaak van een dergelijke act, zag VNO-NCW een dergelijke act als onwenselijke publicatie van concurrentiegegevens.
Revolverend fonds
Dan is er tenslotte het –inmiddels veelbesproken – revolverend fonds. Het fonds roept tot op heden voornamelijk vraagtekens op. Het is dan ook niet zo vreemd dat Voordewind met nadruk vraagt: ‘Kan de minister in ieder geval bevestigen dat het fonds uiteindelijk ten goede moet komen aan het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) in Afrika?’ Het is een vraag die onder veel politici leeft: wie hebben er straks nou eigenlijk baat bij dat fonds? Gaat het naar grote Nederlandse bedrijven, of komt het daadwerkelijk bij lokale ondernemers in ontwikkelingslanden terecht? En, zoals van Dijk de vinger op de zere plek legt: ‘Gaan we dan niet weer terug naar gebonden hulp?’
Ook wordt de meerwaarde van het fonds betwijfeld; waarin verschilt dit fonds bijvoorbeeld ten opzichte van de Wereldbank. Het zijn vragen die de minister niet echt beantwoordt, maar wel laat ze weten ‘niet op zoek te zijn naar een dubbeling van het bestaande instrumentarium. Dit nieuwe instrument vraagt om een andere aanpak dan de instrumenten die al beschikbaar zijn. We zijn het er nadrukkelijk over eens dat het fonds een additionele waarde moet hebben ten opzichte van bijvoorbeeld de Wereldbank.’
Het overleg lijkt niet echt in antwoorden te resulteren en dat zorgt toch voor enige onvrede. Zoals de minister zelf ook aangeeft: ‘In deze fase ben ik zelf ook ongeduldig en wordt ik steeds ongeduldiger, maar: het einde is in zicht.’ Met die woorden moeten de politici het doen tot eind maart, wanneer de minister hopelijk met de eerste concrete antwoorden komt.