Geen handel met ontwikkelingsgeld

Minister Ploumen ziet Nederlandse bedrijven als uitvoerders van ontwikkelingssamenwerking moderne stijl. Dat enthousiasme wordt niet geschraagd door ervaringen uit het verleden. Het benutten van kansrijke markten dient het bedrijfsleven zelf te financieren; daar hoort geen publiek ontwikkelingsgeld bij. Het kan anders, schrijven consultants Jos Coumans, Peter van Doren, Paul Hassing, Hilde van Hulst-Mooibroek en Peter Ton.

Handel is een van de voorwaarden voor economische ontwikkeling. Het brengt wederzijdse voordelen, mits beide partijen redelijk gelijkwaardig zijn. Dat is nu juist niet het geval wanneer we het hebben over geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden, of over multinationale ondernemingen en kleine boerenbedrijven.

De één beschikt over veel meer mogelijkheden en middelen dan de ander. Handel is alleen relevant voor ontwikkeling als de baten enigszins gelijkwaardig worden verdeeld en een buitenlands bedrijf niet met subsidie bevoordeeld wordt boven een lokaal bedrijf.

Belastingparadijs

Waar geproduceerd wordt en handel ontstaat, kan dat ontwikkeling stimuleren. Maar waar gaat de winst naartoe? Wordt die opnieuw lokaal geïnvesteerd en creëert ze dus werk? Of wordt die overgeboekt weggesluisd naar een belastingparadijs zoals Nederland met haar vele financieel-administratieve postbusmaatschappijen?

Economische activiteit is een blijk van dynamiek in een samenleving. Voor het creëren van zulke dynamiek zijn voorwaarden nodig, zoals goed beleid en bestuur, veiligheid, een stevige financiële sector, goede overlegmechanismen tussen werkgevers en werknemers, tussen boeren en opkopers, sterke boerenorganisaties, of bijvoorbeeld een goed belonings- en prijsbeleid. Je wilt bedrijvigheid niet financieren, je wilt dat het ontstaat. Zo beschouwd is economische activiteit een indicator van goed voorwaardenscheppend beleid.

Elkaar aanvullen

Handel en ontwikkelingssamenwerking kunnen elkaar aanvullen bij het stimuleren van economische ontwikkeling. De aandacht voor handel moet zich dan richten op het scheppen van betere handelsvoorwaarden voor ontwikkelingslanden en het ondersteunen van capaciteitsopbouw binnen het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden zelf. Ook kunnen overheden in ontwikkelingslanden ondersteund worden bij hun nationale stimuleringsbeleid en het ontwikkelen van nieuwe economische sectoren.

Het bedrijfsleven, ook het Nederlandse, kan prima met eigen geld nieuwe markten ontwikkelen met lokale partners. Als het daarvoor bepaalde expertise mist, kunnen bedrijven een beroep doen op financiële instellingen, vakbonden, ontwikkelings- en andere maatschappelijke organisaties. Die expertise is onderdeel van de investering.

Voorwaarden scheppen

Wat betekent dit nu voor het nieuwe beleid van minister Ploumen? Onze suggesties zijn de volgende:

– Ontwikkelingsgelden zijn nog steeds bedoeld voor kansarmen. Kansarme groepen ontberen toegang tot elementaire zaken als: veiligheid, bestaanszekerheid, onderwijs, gezondheidszorg, land, water, sanitatie, gelijke rechten, erkenning van eigen cultuur, of zeggenschap en inspraak. Dat zijn in hoge mate publieke diensten die betaald worden via lokale belastingen, waar nodig aangevuld met internationale middelen. In deze zaken kan handel, en kunnen handelspartners, niet voorzien. Het is niet hun core business; ze weten er weinig vanaf en zijn er meestal niet goed in.

– Financier geen handelsactiviteiten of investeringen, maar stimuleer nationale overheden en maatschappelijke sectoren in de ontvangende landen om de juiste voorwaarden te scheppen, zodat bedrijven er gaan investeren. Die investeerders kunnen Nederlandse bedrijven zijn als dat zo uitkomt, maar vaak zullen het lokale bedrijven zijn. Zorg dat bedrijven aanhaken bij lokale behoeften en beleid.

– Creëer kennis en capaciteit bij mensen, zodat zij waarde kunnen toevoegen aan lokale producten en er werkgelegenheid wordt geschapen. Financier bedrijfscursussen voor boeren, vakopleidingen voor het lokale midden- en kleinbedrijf, technische opleidingen voor kansrijke lokale industrieën.

– Zet niet in op nieuwe financiële producten om handel te bevorderen. Aan de financiële sector geven we al veel te veel gemeenschapsgeld uit. Met kunstmatig goedkope kredieten en verzonnen geld creëer je geen sterke economieën, zo leert ons de Europese crisis van nu.

– Stop de overheveling van ontwikkelingsgelden en ontwikkelingscapaciteit (via ngo’s en andere maatschappelijke organisaties) naar het Nederlandse bedrijfsleven onder leiding van VNO-NCW. Het gaat niet aan om publiek ontwikkelingsgeld in het bedrijfsleven te pompen. Dat kan heel goed zijn eigen boontjes doppen.

– Financier het bedrijfsleven niet voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). De omslag daarnaar mag de overheid verlangen en eisen van het bedrijfsleven. Het is een noodzakelijke strategische stap. Dat gaat via interesse kweken en vrijwillige afspraken en uiteindelijk via wetgeving. Na twintig jaar praten over mvo is het tijd dat concrete resultaten worden geboekt. Wetgeving op dit terrein moet serieus overwogen worden.

– Zorg dat het bedrijfsleven in de publiek-private partnerschappen met overheid en maatschappelijke organisaties gaat betalen voor de nuttige diensten die ngo’s, vakbonden en anderen hun kunnen leveren. Financier dat niet langer uit publieke gelden. Betaal de kosten van verduurzaming van bijvoorbeeld de cacaosector in West-Afrika uit de opbrengsten van de handel. Laat faciliterende ngo’s en kennisinstituten voor hun handelsbevorderende diensten betaald worden door het bedrijfsleven.

– Stimuleer maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, ngo’s en kennisinstituten om hun publieke rol te spelen, om bij te dragen en toe te zien op bijvoorbeeld de impact van binnen- en buitenlandse investeerders, op de relatie tussen investeringen en het lokale beleid. Zij moeten borgen, naast en met overheden, dat de economische ontwikkeling relevant is en beklijft.

Revolving fund

Minister Ploumen zou de handen op elkaar krijgen als zij met VNO-NCW een nieuw fonds weet op te

zetten waarin het Nederlandse bedrijfsleven vrijwillige ontwikkelingsbijdragen stort. Een revolving fund is ‘terugkerend’ geld. Daar hoeft geen publiek geld aan te pas te komen. We gaan belastingbetalende consumenten toch ook niet subsidiëren om pindakaas te kopen uit Senegal, mango’s uit Mali, of koffie uit Ethiopië?

Dit bericht verscheen 21 maart in het Nederlands Dagblad.

auteurs: Jos Coumans, Peter van Doren, Paul Hassing, Hilde van Hulst-Mooibroek en Peter Ton, zelfstandige consultants, lid van Nedworc

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
22 maart 2013
Categorieën: