
Vertrouwen in de toekomst na speech Ploumen
Afgelopen donderdag sprak minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op de jaarlijkse ambassadeursconferentie. De minister noemde transparante, representatieve en innovatieve ngo’s onmisbaar, sprak over meer vrijheid voor ngo’s, en benadrukte dat een financieel model zeker onderdeel uitmaakt van een toekomstige samenwerking tussen de overheid en ngo’s. Deze uitspraken lijken de sector vertrouwen in de toekomst te geven.
‘Ik sta te juichen!,’ zo begint Evelijne Bruning van The Hunger Project vol enthousiasme. ‘Ik ben blij met de woorden van de minister. Het is een tijd van bloedmoeilijke bezuinigingen en harde keuzes. Daarom is het heel belangrijk dat er weer zichtbare steun en waardering voor de ontwikkelingssector komt en dat Ploumen zich echt achter haar partners schaart. Er is behoefte aan een overheid die trots is op ontwikkelingsorganisaties. Die trots leek de afgelopen jaren compleet verdwenen te zijn, maar ik denk dat dit onder Ploumen wel weer terug kan komen.’
Tom van der Lee van Oxfam Novib deelt in de vreugde, maar is benieuwd naar de uitwerking van Ploumen’s woorden: ‘Minister Ploumen geeft aan dat zij de dialoog aan wil gaan met ngo’s en het lijkt me interessant om te zien wat daar uitkomt.’
Dicky Nieuwenhuis, directeur van Woord en Daad is niet verrast door de woorden van de minister: ‘In eerdere toespraken zijn natuurlijk ook al uitspraken van dezelfde strekking gedaan, maar we zijn tevreden met de lijn die de minister lijkt te hanteren. In de voorgaande periode had Knapen veel minder erkenning voor de rol van het maatschappelijk middenveld, en dit lijkt nu te veranderen.’
Samenwerking en synergie
De rol van het maatschappelijk middenveld blijft voortdurend onderwerp van gesprek binnen de ontwikkelingssector. Volgens Van der Lee moeten ngo’s veel meer als partner worden gezien van de overheid. ‘Op bepaalde terreinen is een bredere samenwerking mogelijk. Oxfam heeft bijvoorbeeld in 17 van de G20 landen partners zitten. In deze landen kunnen wij via onze partners soms meer bereiken dan de Nederlandse overheid en op die manier kunnen we elkaar mooi aanvullen. Het ministerie is niet op alle terreinen in staat om alles zelf uit te voeren en daarom moeten er soms dingen worden uitbesteed. Zo wordt er momenteel bezuinigd op het aantal posten van de overheid in het buitenland en dat maakt het natuurlijk lastig voor de overheid om in deze landen actief te zijn. In dit soort situaties kan het goed zijn om een deel van de verantwoordelijkheid uit te besteden aan ngo’s.’
Ook voor de andere ngo’s is samenwerking een kernbegrip. Bruning: ‘Ik vind dat ontwikkelingsorganisaties aanvullend bezig moeten zijn. De overheid moet ontwikkelingsorganisaties niet zien als uitvoerder van hun eigen beleid, als een soort onderaannemer. In plaats daar van moet er een langjarig partnerschap ontstaan waar binnen echt wordt samengewerkt.’
Volgens Jan Gruiters, directeur van IKV Pax Christi moet een dergelijke samenwerking zich richten op een beperkt aantal niches waar samenwerking daadwerkelijk meerwaarde oplevert, maar moet er ook ruimte zijn voor de kritische fuctie van ngo’s. ‘Dat vergt van beide partijen dat zij beseffen dat hun relatie gemengd van aard is. Zij moeten kunnen schakelen tussen opponeren en samenwerken. Het onderscheiden van rollen begint er mee dat elke partij zijn eigen rol kent en goed speelt.’
De IKV Pax Christi-voorman is hier echter heel nuchter over: ‘De ambities moeten niet al te hoog gespannen zijn, want samenwerking blijkt in de praktijk niet eenvoudig te zijn. De overheid heeft het maatschappelijk middenveld in elk geval nodig bij het mobiliseren van maatschappelijke steun voor politieke veranderingsprocessen in ontwikkelingslanden maar ook in ons eigen land.’
Voor Nieuwenhuis is het begrip “samenwerking” niet alleen van toepassing op een goede samenwerking met de overheid, maar juist ook met andere actoren: ‘Wij vinden dat het maatschappelijk middenveld aantoonbaar aan synergie moet werken. Synergie tussen bedrijven, de overheid en ngo’s. Het samenwerkingskader moet bijvoorbeeld ruimte bieden voor allianties met ondernemingen. Onder het tweede medefinancieringsstelsel (MFS-2) was het alleen mogelijk om als ngo’s een alliantie te vormen, maar voor echte samenwerking is het belangrijk dat het bedrijfsleven hier ook bij betrokken wordt.’
De directeur van Woord en Daad wil zelfs nog een stap verder gaan: ‘Het beleidskader zou ook moeten worden opengesteld voor Zuidelijke ngo’s. Natuurlijk zijn hier haken en ogen aan verbonden en moet hier eerst goed over nagedacht worden. Zo zou de overheid dezelfde kwaliteitseisen moeten stellen aan Zuidelijke en Noordelijke ngo’s. Dit komt er in de praktijk waarschijnlijk op neer dat de allianties die worden samengesteld altijd minstens één Nederlandse ngo bevatten. Deze kan als penvoerder fungeren en de verantwoordelijkheid voor de alliantie dragen. Wanneer wij kijken naar de ontwikkelingen binnen de sector ontkom je er bijna niet aan om serieus over dit soort mogelijkheden na te gaan denken.’
Vrijheid
Naast een verbeterde samenwerking zien veel ngo’s uit naar de vrijheid waar minister Ploumen het in haar speech over had. Maar wat zou die vrijheid dan moeten inhouden? Van der Lee: ‘Ik denk dat de vrijheid waar minister Ploumen het over heeft een combinatie is van enerzijds vrijheid in thematiek en in het kiezen van locaties, en anderzijds een level playingfield. Er is momenteel een groot verschil tussen de eisen die aan ngo’s en het bedrijfsleven worden gesteld en dit zou meer moeten worden rechtgetrokken.’
Ook voor Bruning heeft die vrijheid grotendeels te maken met zelf mogen beslissen waar en waaraan de ontvangen financiering besteed wordt. ‘Ngo’s moeten de vrijheid krijgen om hun werk te doen op de manier die hen goed lijkt. Dat betekent ook dat ze de vrijheid moeten krijgen om fouten te maken. Die fouten moeten dan wel meteen gemeld worden zodat er gezamenlijk kan worden gekeken naar een oplossing.’
Een dergelijke aanpak vraagt om wederzijds vertrouwen en een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Want zoals Gruiters constateert; ‘de keerzijde van vrijheid is verantwoordelijkheid. Maatschappelijke organisaties moeten hun vrijheid van handelen gebruiken om hun doelen na te streven, niet om hun organisaties veilig te stellen.’
Financieel model
In wat voor financieel model kunnen al deze wensen en verwachtingen verwerkelijkt worden? Dat blijft voorlopig een lastige vraag. Ondanks het feit dat sommigen zich duidelijk bewust zijn van de positieve kanten van MFS-2 – o.a. de brede meerjarige programmafinanciering – lijkt niemand echt rouwig om het einde van het MFS-tijdperk. Bruning: ‘Ik ben heel blij dat er geen MFS-3 komt en dat er geen vergelijkbaar model wordt ingevoerd. Met die dodelijke regeldruk was het natuurlijk een draak van een subsidiemodel en ik ben blij dat ze dat niet doortrekken. Ik hoop dat de overheid meer richting het Postcodeloterijmodel gaat; dit model is gebaseerd op vertrouwen. Bij financiële groei worden er nieuwe organisaties toegelaten en eenmaal toegelaten mag je zelf beslissen wat je met de ontvangen financiering doet. Dit wordt deels gedaan omdat de postcodeloterij zelf niet altijd de kennis heeft om inhoudelijk te oordelen over de projecten die een organisatie wil uitvoeren. Ik denk dat dat grotendeels ook geldt voor de Nederlandse overheid.’
Nieuwenhuis sluit zich aan bij de behoefte aan meer bewegingsvrijheid: ‘We hopen dat we niet meer te maken krijgen met zulke dichtgetimmerde kaders als bij MFS-1 en MFS-2. Sinds MFS-1 hebben er allerlei veranderingen plaats gevonden binnen de sector en de maatschappij. Die veranderingen betekenen dat het beleid ook mee moet veranderen.’
Ook Gruiters is klaar voor een andere aanpak: ‘De tijd van algemene oplossingen en uniforme modellen is definitief voorbij. De gedachte dat je met één loket en één stramien tot strategische financiering kan komen is achterhaald. De minister moet de meerwaarde van maatschappelijke organisaties die strategisch van belang zijn faciliteren. Dat vergt samenwerkingsovereenkomsten voor verschillende strategische vraagstukken met op maat gesneden afspraken, op vertrouwen gebaseerde langjarige afspraken en een transparante verantwoording. En laten we een einde maken aan het geïnstitutionaliseerde wantrouwen en de bureaucratie die daarvan het gevolg is.’
Bruning: ‘Ik heb vertrouwen in de woorden van Ploumen, maar het wordt praktisch gezien nog wel moeilijk om het voor elkaar te krijgen. Meer vrijheid voor ontwikkelingsorganisaties vraagt veel vertrouwen. De beheersmatige reflexen van politici roepen vaak ‘Ik wil alles controleren’, terwijl ze nu juist heel veel zouden moeten loslaten. Dat is niet eens over je eigen schaduw heen springen, dat is gewoon over jezelf heen springen. Het vraagt visionair leiderschap om het hele ambtenarenapparaat te motiveren en mee te krijgen in deze ontwikkelingen.’
Vertrouwen, vrijheid, verantwoordelijkheid en samenwerking, over die gemeenschappelijke kernwaarden lijken de minister en het maatschappelijk middenveld het in ieder geval eens te zijn. De concrete uitwerking laat nog even op zich wachten, maar voor nu voeren vertrouwen en verwachting de boventoon.