Steeds meer ontwikkelingswerkers slachtoffer van geweldsincidenten

Humanitarian Outcomes publiceerde recentelijk het Aid Worker Security Report. Het rapport stelt dat het aantal ontwikkelingssamenwerkers dat slachtoffer is van een gewelddadig incident de afgelopen jaren flink is gestegen. De grootste probleemgebieden zijn landen met een instabiele overheid, die niet in staat is om bescherming te bieden. Vice Versa sprak met Ebe Brons van het Centre for Safety and Development over de betekenis van dit rapport.

In 2011 werden er 308 ontwikkelingssamenwerkers van verschillende nationaliteiten ontvoerd, verwond of vermoord. Het merendeel van deze gevallen (72%) vond plaats in Afghanistan, Somalië, Zuid-Soedan, Soedan en Pakistan: landen met een zwakke staat die niet de benodigde bescherming kan bieden aan de ontwikkelingssamenwerkers die er actief zijn. Volgens het rapport is het belangrijk dat ngo’s in dergelijke landen zelf voldoende veiligheidsmaatregelen treffen, maar wat houdt dit precies in?

Volgens Brons, mede-oprichter en directeur van het Centre for Safety and Development, begint het met het stellen van een hele fundamentele vraag: ‘Ben je bereid om de prijs te betalen die het kan kosten om in een land, of regio actief te zijn? Die prijs bestaat uit verschillende onderdelen; mensenlevens, imago, programma’s en materieel. Je moet jezelf afvragen of jouw verblijf in dit gebied het risico waard is. Weegt de kans op succes op tegen de risico’s? Wanneer je die vraag positief kan beantwoorden, is het heel belangrijk dat je een gedegen programmabeleid en risicoanalyse opstelt. Het personeel moet goed getraind worden in hoe ze in het geval van een geweldsincident moeten handelen. Ze moeten in staat zijn om de situatie zelfstandig op te lossen, want jij zit op dat waarschijnlijk veilig achter een bureautje in een Westerse hoofdstad. Het gaat hier eigenlijk om capacity building binnen de eigen organisatie.’

‘Gelukkig past het merendeel (80-90%) van de Nederlandse ngo’s dit ook toe,’ zo gaat Brons verder. ‘Er worden trainingen gegeven en de ngo’s zijn goed op de hoogte, maar de implementatie kan in veel gevallen nog verbeterd worden.’

Koken tussen kogels

Maar wanneer besluit je als ngo dat het tijd is om een bepaald gebied te verlaten? Volgens Brons hangt dat helemaal van het mandaat af. ‘Organisaties als het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen zijn eigenlijk altijd in oorlogsgebieden actief, dan ontkom je natuurlijk niet aan gevaarlijke situaties. Maar er zijn ook projecten die iets minder levensreddend zijn. Koken op zonne-energie bijvoorbeeld, dat is heel mooi en belangrijk, maar het is niet alsof ze daar morgen meteen mee móéten beginnen. Wanneer je midden in een oorlogsgebied zit en de kogels suizen je om de oren, dan zullen mensen niet zo geïnteresseerd zijn in koken op zonne-energie.’

Toch is deze keuze niet altijd zo vanzelfsprekend als hij in eerste instantie lijkt. Brons: ‘Wanneer je een sloot geld kan krijgen om zonneboilers te installeren in een gevaarlijk gebied, dan moet je sterk in je schoenen staan om dat af te wijzen. Het is belangrijk dat ontwikkelingsorganisaties een eerlijke analyse durven te maken.’

‘Daarom is het heel belangrijk dat er wordt geïnvesteerd in veiligheidstrainingen, managementtrainingen en een crisismanagementteam dat ter plaatse meteen kan ingrijpen wanneer dat nodig is. Ook moet de situatie in een land goed gemonitord worden en er moet beleid worden geschreven voor het omgaan met geweldsincidenten.’

Voorzichtigheid
Volgens Brons is het niet meer dan logisch dat ngo’s deze stappen ondernemen. ‘Het maakt gewoon deel uit van goed werkgeverschap. Het is wettelijk verplicht om maatregelen te treffen voor voorzienbare risico’s. Doe je dat niet dan wordt je als werkgever aansprakelijk gehouden.’

Het gevaar ontstaat echter niet altijd door een gebrek aan hulp van de lokale overheid, maar soms juist door gebrekkige hulp. ‘Sommige overheden zijn niet machteloos, maar hebben ook geen totale controle. In hun poging om te laten zien dat ze voor veiligheid kunnen zorgen, creëren ze (onbewust) juist extra gevaar. Een goed actueel voorbeeld hiervan is het optreden van het Algerijnse leger afgelopen week. Het is soms moeilijk om in te schatten of de overheid van een land in staat is om bescherming te bieden. Maar bij twijfel is het vaak verstandig om iets voorzichtiger te zijn met je informatievoorziening aan de overheid dan je in Nederland zou zijn.’

Voorzichtigheid lijkt dan ook het kernwoord van Brons’ betoog: ‘Natuurlijk blijft er in elke situatie sprake van een restrisico. Maar het is belangrijk dat ngo’s zichzelf de vraag stellen: “hoe kunnen wij het risico op geweldsincidenten zo klein mogelijk maken.“’