
Dokter Bibber in de operatiekamer
De Nederlandse coassistenten van artsen in de tropen kwamen in oktober vorig jaar in een negatief daglicht te staan door een artikel in Medisch Contact. Daarin stond dat Afrika geen proeftuin is voor coassistenten. Judith van de Kamp woont in Kumbo, Kameroen en tracht het beeld omtrent de beroepsgroep te nuanceren. Ook vraagt zij zich af waarom wij zoveel kritiek leveren op onze landgenoten en ‘zou het kunnen dat we moeite hebben met kritiek uiten jegens Afrikanen’?
Voor deze column heb ik erg getwijfeld tussen twee titels; ‘Dokter Bibber in de operatiekamer’ of ‘Ode aan de Nederlandse coassistent’. Omdat de tweede titel een tikje suf klinkt, heb ik gekozen voor hoe een coassistent onlangs in de media werd weggezet: dokter Bibber in de operatiekamer. Maar dit moet gezegd worden: ik draag deze column op aan alle Nederlandse coassistenten.
Geschiedenislesje
Ik begin met een geschiedenislesje maar don’t worry, want dit is erg interessant. De eerste Nederlandse gezondheidswerkers in de tropen werkten in Nederlands-Indië, ter ondersteuning en versterking van het koloniale systeem. Na 1960 ging de archipel dicht voor Nederland. De zoektocht naar een nieuwe invulling van het vak leidde tot uitzending naar alle werelddelen, waaronder Afrika. Artsen (tropenartsen) werden uitgezonden in dienst van de overheid, Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking, en via particuliere missie- en zendingsorganisaties als Medicus Mundi en Memisa, vaak gesubsidieerd door PSO. Het oogmerk van de uitzendingen was om de zojuist onafhankelijk geworden landen in vooral zuidelijk Afrika compensatie te bieden voor het vertrek van de westerse artsen uit de koloniale periode. De uitzendingen waren dan ook bedoeld als tijdelijk. Lokale gezondheidswerkers zouden het werk na een aantal jaar overnemen.
De tijdelijke aard van ‘onze’ medische aanwezigheid in de tropen bleek relatief; het is nu immers vijftig jaar later, en ja, we’re still there. De aard van de uitzendingen is wel veranderd; de functie van de overheid als uitzender is overgenomen door talloze particuliere initiatieven, het gros van de gezondheidswerkers is geen tropenarts, en de uitzendingen duren nu eerder weken of maanden dan jaren.
Kritiek op de inzet van Nederlandse gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden is zo oud als de missies zelf. Vroeger waren er ook publieke discussies over hoe nuttig ‘ons’ medisch werk in de tropen wel of niet was, bijvoorbeeld die van Werkgroep Mediese Ontwikkelingssamenwerking (het huidige Wemos). Er zijn heerlijke rapporten over geschreven. Ik heb het idee dat deze discussies er iets minder heftig aan toe gingen dan tegenwoordig, maar maar ik was er niet bij; in 1980 was ik nog geeneens geboren.
Coassistenten onder vuur
Nog niet zo lang geleden kwam (opnieuw) een bepaalde groep gezondheidswerkers onder vuur te liggen: de coassistenten. Ik citeer promovendus en basisarts Koning in de Medisch Contact van 26 oktober 2012:
‘Het is inmiddels een bekend fenomeen, de avontuurlijke coassistent die op het vliegtuig stapt naar zo’n spannend ontwikkelingsland, met een doos vol troep die de Nederlanders niet meer hoeven: afgekeurde, ‘maar nog steeds prima bruikbare’ zwachtels, naalden en door familie ingezamelde (tweedehands) knuffelbeesten en kleding. Staat zo goed op je cv. Bovendien denken ze oprecht dat ze een groot verschil zullen gaan maken. Die gedachte is fout. Het wordt tijd dat aan deze ronduit neokolonialistische praktijk snel een einde komt.’
Zo, dat is gezegd (lees voor de onderbouwing hiervan haar hele artikel). Koning is niet de enige die er zo over denkt; menig ervaren tropenganger is zeer kritisch over de manier waarop sommige coassistenten in ontwikkelingslanden te werk gaan. Door hen wordt het ook wel ‘medisch toerisme’ genoemd.
Trouwe column-lezers weten inmiddels dat ik gruwel van ‘zwartwitte’ uitspraken en graag met de nuancevlag (wat een prachtwoord!) zwaai. Het enige mooie eraan is dat dergelijke uitspraken – bedoeld of onbedoeld – reactie uitlokken en discussie oproepen. Ik heb dan ook gesmuld van alle reacties op het artikel van Koning. Wat de coassistenten schrijven komt neer op: ‘We doen wél iets goed, en Koning schrijft over uitzonderingen.’ En natuurlijk hebben zij gelijk dat niet elke coassistent als een olifant in een porseleinkast zal staan te opereren in Afrika (God verhoede). Ik weet ook niet of Koning dat beweerde, maar bij deze is dat rechtgezet.
Hechten die hap!
De discussie rondom de zin/onzin van Nederlandse coassistenten in de tropen is ontzettend boeiend. Want wat doe je, als je als vers ingevlogen coassistent, in een willekeurig Afrikaans land een wond voorgeschoteld krijgt die langer dan zes uur open is, en je hebt in Nederland geleerd dan je dan niet meer mag hechten? Je lokale begeleider is nergens te bekennen en naast je sist de lokale coassistent in je oor: ‘Hechten die hap!’. Ik ben een leek op medisch gebied hoor, maar je moet wel een dijk van een coassistent zijn als je dan zegt: ‘Ja sorry, maar zo heb ik het in mijn thuisland niet geleerd.’ Inmiddels is die 6-uur-regel achterhaald, maar er zijn andere voorbeelden, zoals het voorschrijven van antibiotica. En ter verduidelijking: het is niet mijn bedoeling om de (universele?) medische ethiek in twijfel te trekken. Ik wil enkel zeggen dat coassistenten in de tropen het niet altijd makkelijk hebben (wat niet wegneemt dat er zelfreflectieloze types tussen zitten die mensenlevens in gevaar brengen). Daar is misschien wel een beetje weinig aandacht voor in ons vingerwijzend landje, naast de vrijheid om kritiek te leveren (die ik waardeer!). In Tanzania is in 2006 onderzoek gedaan door Dennis van den Boomen naar de ervaringen van Nederlandse coassistenten. En ze worstelden; wilden meer begeleiding en werden gek aangekeken als ze vragen stelden. Vanuit de lokale context valt één en ander zeker te verklaren (in een latere column), maar ik snap best dat de Nederlandse coassistent op zo’n moment zijn witte jas liever in de wilgen hangt. En misschien moet ‘ie dat op dat moment ook maar doen? Ik heb het antwoord niet.
Boos op Afrikanen
Opvallend dat het binnen de kritische discussie bijna nooit gaat over de verantwoordelijkheid van de ontvangende ziekenhuizen. Kritiek op landgenoten uiten we ongezouten; dat kunnen we. Maar zou het kunnen dat we moeite hebben met kritiek uiten jegens Afrikanen? Ik las er onlangs nog over in één van de eerste Wemos-rapporten uit 1982; oud-verpleegkundige Anneke van der Heyden in Zambia noemt het ‘positieve discriminatie’; geen kritiek durven uiten op Afrikanen. Toen ik het las, dacht ik: verrek, dat heb ik ook. Zo zijn mijn slippers gejat, en dat vind ik bijna geeneens diefstal. En ik weet eigenlijk niet zo goed waarom niet. Met een zacht beschamend piepstemmetje zou ik kunnen zeggen: ‘Ze hebben het al zo moeilijk?’ Nog zachter: ‘Ze zijn al zo zielig?’ Au… zo bedoel ik het natuurlijk niet.
Binnenkort ga ik ‘het veld’ in voor onderzoek in een ziekenhuis aan de andere kant van Kumbo, waar westerlingen komen en gaan. Ik ben er even wezen neuzen, en de eerste Nederlandse coassistenten heb ik al ontmoet. Maar voorlopig houd ik me bezig met onderzoekstoestemming vragen, aan de plaatselijke autoriteiten en de plaatselijke koning, de Fon. Daarover binnenkort meer!