Prinsjesdag weblog 3: Interview met Christiaan Rebergen

De dag na Prinsjesdag. De begroting is bezonken. We hebben er een (kort) nachtje over kunnen slapen. Vanuit het kantoor van BBO gaat Vice Versa vandaag op zoek naar de diepere betekenis achter de buitenlandbegroting en de gevolgen voor internationale samenwerking. En hoe duidt het ministerie van Buitenlandse Zaken zelf de begroting? Vice Versa vroeg het Christiaan Rebergen, plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Na een korte nacht rijdt mijn trein voor de derde dag op rij station Den Haag Centraal binnen. Kort of niet, een nachtje slaap werkt altijd verhelderend na zo’n eerste duizelingwekkende glimp op de begroting gistermiddag. Nog wat laatste protesteerders lopen her en der door de stad. Maar verder is er van de drukte met Prinsjesdag weinig meer overgebleven. Den Haag lijkt weer teruggekeerd naar haar algemene modus operandi. Maar schijn bedriegt. In de plenaire zaal neemt de Tweede Kamer immers afscheid van haar vertrekkende leden, onder wie Jeroen de Lange, Kathleen Ferrier, Arjan El Fassed en Ewout Irrgang.

Ondertussen storten Antoon Blokland, Hilke Jansen en Wichert van Dijk zich op het kantoor van BBO met een frisse blik op de analyses en de politieke duiding van de begroting. Soms leidt dit tot een felle, maar constructieve discussie, waarbij de adviseurs elkaar wisselend bijstaan, afvallen en scherp stellen. De conclusies die gister al voorzichtig werden gesteld, lijken vandaag te worden bevestigd en aangescherpt. Een belangrijke conclusie is dat de begroting dit jaar scherper is opgeschreven, waarbij ontwikkelingssamenwerking meer geïntegreerd gepresenteerd is in het bredere buitenlandbeleid.

Daarnaast was Vice Versa benieuwd hoe de beleidsmakers zelf aankijken tegen de buitenlandbegroting en de gevolgen voor internationale samenwerking. Vandaar een interview met Christiaan Rebergen, plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Beleidsarm

Het is al eerder gezegd: het is een beleidsarme begroting. Ook Christiaan Rebergen is het hier mee eens. ‘Er staat geen nieuw beleid in. Vorig jaar is de basisbrief en de focusbrief naar de Tweede Kamer gestuurd, gevolgd door vier brieven over de vier verschillende prioriteiten en een brief over private sector ontwikkeling. Datgene wat in die brieven stond wordt nu uitgevoerd. Hier zijn geen uitzonderingen op.’

Desondanks lijkt de HGIS-nota dit jaar meer coherent te zijn gepresenteerd in vergelijking met vorige jaren. Ontwikkelingssamenwerking lijkt meer ten dienst te staan van de drie pijlers van het buitenlandbeleid – te weten: veiligheid, welvaart en vrijheid. Rebergen: ‘Dit is geen beleidsverandering. Het is een kwestie van presentatie. De doelen van het beleid kan men heel goed koppelen aan de pijlers van het bredere buitenlandbeleid. Bij het aantreden van het kabinet is nagedacht over hoe wij een geïntegreerd coherent beleid konden maken. Zo kan men de inspanningen op het gebied van seksuele gezondheid heel goed koppelen aan het thema mensenrechten binnen de pijler vrijheid. Of kan men voedselzekerheid linken aan de pijler welvaart. Al sinds het aantreden van het kabinet was het de bedoeling geweest om buitenlandbeleid en ontwikkelingssamenwerking aan elkaar te koppelen. Nu is het voor het eerst ook zo gepresenteerd.’

Private sector ontwikkeling

Een belangrijk beleidspunt binnen de begroting is de private sector ontwikkeling. Hoe ver is het ministerie van Buitenlandse Zaken met de uitvoering hiervan? Rebergen: ‘Eind 2011 hebben wij de brief over private sector ontwikkeling en samenwerking met het bedrijfsleven naar de Kamer gestuurd. Daarin staat hoe wij de rol van het bedrijfsleven willen vormgeven. In de begroting geven we nu een stand van zaken over hoe het er voor staat. En wij liggen op schema.’

Wat houdt het precies in dat de private sector ontwikkeling op schema ligt? Rebergen: ‘We hebben bijvoorbeeld de transitiefaciliteit ingesteld. Een aantal landen wordt zo rijk dat we daar geen ontwikkelingssamenwerking meer hoeven te doen. In die landen kunnen we onze relatie meer richten op economische ontwikkeling. Met de transitiefaciliteit proberen wij die overgang vorm te geven. Zo gaven wij in Colombia altijd ontwikkelingssamenwerking voor milieu en water. Nu zien we dat als er behoefte is aan bedrijven en kennis op het gebied van integraal waterbeheer en duurzame landbouw, men bij Nederland terecht komt. Toen onze eigen staatssecretaris in Colombia was heeft hij een Holland House geopend, zodat men in Colombia gebruik kan maken van de kennis van bedrijven en kennisinstellingen uit Nederland.’

In het private sector ontwikkelingsbeleid werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken niet solitair. Rebergen: ‘Wij werken heel nauw samen met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en met het Nederlandse bedrijfsleven, ngo’s en kennisinstellingen. De transitiefaciliteit is daar denk ik een mooi voorbeeld van. Private sector ontwikkeling heeft als doel het lokale ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden te verbeteren. Maar dat kan natuurlijk ook soms heel goed zijn voor Nederlandse bedrijven die zaken willen doen. Dat is een mooie bijkomstigheid. Hierbij stimuleren wij de overdracht van kennis en kunde van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van microfinanciering en duurzaamheid.’

Rebergen benadrukt dat het ontwikkelingsland hierbij het uitgangspunt is, en niet het Nederlandse bedrijfsleven. ‘Ons private sector ontwikkelingsbeleid is primair gericht op wat goed is voor ontwikkelingslanden, en dan specifiek op het verbeteren van het ondernemersklimaat voor kleine ondernemers en boeren daar. Maar dit doen wij niet alleen via het bedrijfsleveninstrumentarium. Wij werken bijvoorbeeld ook aan het versterken van landrechten van boeren in ontwikkelingslanden en het versterken van coöperaties via het Nederlandse maatschappelijk middenveld.’

Het maatschappelijk middenveld

Met het oog op het nut van het maatschappelijk middenveld, is Rebergen het niet eens met de opinie van Frank van der Linde, die afgelopen maandag op Vice Versa betoogde dat de particuliere sector pas kan innoveren als alle subsidies stop gezet worden. ‘Heel in zijn algemeenheid is het natuurlijk zo dat als men minder geld heeft, dit kan leiden tot grotere creativiteit. Dat geldt voor iedereen. Maar stellen dat innoveren alleen kan als je subsidies helemaal stopzet lijkt mij eerlijk gezegd onzinnig. Bovendien is mijn ervaring met de particuliere sector dat zij al behoorlijk veel innovaties onderneemt. Het maatschappelijk middenveld zoekt allerlei nieuwe partijen en partners op, gaat de samenwerking aan met bedrijven, en komt met technologische vernieuwingen. Dus ik zie daar echt een heleboel innovatie.’

In de begroting staat ook dat het ministerie van Buitenlandse Zaken het zuidelijk maatschappelijk middenveld wil ondersteunen. Echter, Rebergen kan nog niet uitwijden over de beleidsmatige uitvoering hiervan. ‘Wij hebben afgesproken allerlei consultaties te voeren met partijen binnen het maatschappelijk middenveld in Nederland en in ontwikkelingslanden. Dan zal daar een visie op komen. Maar omdat het kabinet nu demissionair is, komt die visie er nu niet meer. Dat laten we over aan het nieuwe kabinet.’ Maar Rebergen verklapt wel dat het Nederlandse maatschappelijk middenveld in zijn opinie een hele belangrijke rol kan spelen bij de versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden.

ODA

Binnen de HGIS is er een budget voor ODA, officiële ontwikkelingssamenwerking, en non-ODA, internationale samenwerking die niet voldoet aan de ODA criteria. Knapen heeft zich als staatssecretaris hard gemaakt voor het moderniseren van deze ODA criteria. Rebergen: ‘De ODA criteria zijn niet meer van deze tijd. De wereld is gigantisch veranderd; er zijn heel veel nieuwe spelers, de machtsverhoudingen zijn veranderd, de rol van financiële stromen van bedrijven wordt groter en de zorg voor mondiale publieke goederen wordt steeds belangrijker. Dit betekent dat we de definities ook moeten aanpassen aan die nieuwe werkelijkheid. Een voorbeeld is het geven van garanties. Dat kan heel ontwikkelingsrelevant zijn. Als wij een garantie geven aan een financiële instelling in een ontwikkelingsland, kan die meer risico nemen om achtergestelde groepen te bereiken met zijn financiële diensten. Die garantie valt nu niet onder ODA, omdat die pas ‘ODA’ble’ wordt op het moment dat wij de instelling daadwerkelijk uitbetalen. Dus als het mis gaat. En dat is natuurlijk een beetje raar, want wij moeten wel geld apart zetten voor die garantie.’

Rebergen: ‘We merken dat steeds meer landen zien dat de wereld verandert en dat het goed is na te denken of de criteria niet gemoderniseerd zouden moeten worden.’ Zo zal, mede door Nederlandse inzet, de ODA-definitie en ontwikkelings-gerelateerde financiering besproken worden op de DAC High Level Meeting aankomende december. Maar het is niet eenvoudig om in het internationale speelveld onvoorwaardelijke steun te krijgen voor het moderniseren van de ODA criteria. Landen hebben verschillende belangen en opinies. Rebergen: ‘Het is inderdaad een heel lastig proces, dat moet ik er eerlijk bij zeggen.’

Maar volgens Rebergen staan de huidige ODA criteria een geïntegreerd OS-beleid niet in de weg. ‘Wij werken nu ook al heel goed samen met de ministeries van Defensie en van EL&I, ondanks dat bepaalde zaken ODA zijn en bepaalde zaken geen ODA zijn. Uiteindelijk maakt dat niet zoveel uit. Wij kunnen nu al prima geïntegreerd werken.’

Post 2015

In 2015 lopen de Millennium Development Goals (MDG) af. Wat moet er volgens Christiaan Rebergen dan gebeuren en wat voor belang hecht Nederland daaraan? ‘Het is voor ons zeker van belang. Nederland heeft zich gericht op een aantal millenniumdoelen waarvan wij denken dat wij een meerwaarde hebben. Dus voedselzekerheid, SRGR, water, veiligheid en rechtsorde en fragiele staten. Wij vinden het van belang dat er ook na 2015 nieuwe afspraken worden gemaakt. Maar die afspraken moeten wel recht doen aan de veranderingen in de wereld, waar nieuwe spelers als de BRIC-landen (Brazilie, Rusland, India en China) en nieuwe partijen als particuliere fondsen en bedrijven steeds meer het speelveld bepalen. Tot die tijd moeten wij ons vasthouden aan de afspraken van de MDG’s.’

Op de vraag of hij kort kan benoemen hoe hij de agenda na 2015 voor zich ziet, antwoordt hij lachend: ‘Ik was toch al vrij kort van stof.’ Maar hij vervolgt serieus: ‘Het is van belang dat er nieuwe concrete afspraken komen, zoals de millenniumdoelen dat ook zijn. Het is belangrijk dat die rekening houden met de veranderingen in de wereld. En ten derde moeten de nieuwe spelers en nieuwe partijen er ook bij betrokken worden.’

Bezinning

Vice Versa is ook erg benieuwd hoe Christiaan Rebergen de houdbaarheid van de HGIS schat na de nieuwe verkiezingsuitslagen. Helaas kan hij als een ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn mening niet met ons delen. Rebergen: ‘Ik kan niets zeggen over de uitslag van de verkiezingen en wat er met de toekomst van de HGIS gaat gebeuren.’

Na een levendige discussie bij BBO en een interessant interview met Christiaan Rebergen is het tijd voor een moment van bezinning en reflectie. Nu maar hopen dat mijn medetreinreizigers mij dat moment gunnen. Deze week zal Vice Versa de eerste reacties polsen bij verschillende ontwikkelingsorganisaties. Hoe kijken zij aan tegen de begroting? Een korte samenvatting van de buitenlandbegroting zal tot slot de belangrijkste conclusies en impressies bundelen.

 

Auteur
Céline Hoeks

Datum:
20 september 2012
Categorieën: