
Samen leren over werken in fragiele staten
Gezamenlijk reflecteren op en leren van het werken in fragiele staten. Dat is het doel van het Thematisch Leerprogramma Fragiele Staten van PSO. Deelnemende organisaties hebben een onderzoek uitgevoerd op basis van hun dagelijkse ervaringen in fragiele staten. Op die manier werd iedere organisatie een spiegel voorgehouden. Hoewel het geen evaluatie betreft, levert het wel kritische kanttekeningen en verbeterpunten op.
PSO heeft een Thematisch Leerwerktraject rond het thema fragiele staten georganiseerd. Hierin reflecteert PSO samen met een aantal Nederlandse organisaties op hun werk in fragiele staten en hoe hun interventies verbeterd kunnen worden.
In mei 2010 begonnen de vier deelnemende organisaties – Agriterra, Care Nederland, Impunity Watch en ZOA – een gezamenlijke invulling aan het onderzoek te geven. Vervolgens hebben de deelnemers een onderzoek uitgevoerd (ieder op basis van hun eigen onderzoeksvraag) naar hun werk in een context van fragiliteit. Momenteel zijn de organisaties in de laatste fase van het traject. De uitkomsten worden geanalyseerd en iedere organisatie bekijkt wat de lessen en mogelijke beleidsimplicaties zijn.
Agriterra
Agriterra’s onderzoeksvraag luidt hoe de organisatie haar dienstverlening in fragiele staten kan verbeteren. Doel van Agriterra is boerenorganisaties te ondersteunen. Hierbij bestaat geen aparte interventiestrategie voor fragiele staten ten opzichte van ‘normale’ staten. De ondersteuning is gericht op zowel versterking van economische activiteiten als op beleidsbeïnvloeding en belangenbehartiging.
Zes casestudies in de oostelijke provincies Noord- en Zuid-Kivu in Democratische Republiek Congo zijn geanalyseerd. Thema’s zijn toegang tot markten, landrechten en de interne structurering van boerenorganisaties.
Uit dit onderzoek blijkt waarin een zwakke staat toch sterk kan zijn. Op markten waar volop landbouwproducten worden verhandeld, blijken alle ministeries, waaronder die van sport en kunst en cultuur nadrukkelijk aanwezig. Niet om die markten te ondersteunen, maar juist om er een graantje van mee te pikken door belastingen te innen. Naast deze veelvoud van al dan niet illegale belastingen, moeten boeren ook nog vaak aan rebellengroepen betalen om hun land of de markten te kunnen bereiken.
Qua belangenbehartiging richten de boerenorganisaties zich vooral op de centrale regering in Kinshasa. Met resultaat, want in 2010 is na bijna 50 jaar onafhankelijkheid een landbouwwet aangenomen. Voor het eerst definieert de regering de basisbeginselen van de landbouw in Congo.
Deze lobbyactiviteiten op hoger niveau worden nog te weinig omgezet in concrete activiteiten aan de basis, bijvoorbeeld het lobbyen voor afschaf van de illegale lokale belastingen. Ook bij landconflicten weten de belangenorganisaties nauwelijks een vuist te maken. Ze richten zich op relatief kleine conflicten in de marge, niet de politiek gevoelige conflicten, tegen de belangen van grootgrondbezitters in.
Volgens Niek Thijssen van Agriterra levert het onderzoek veel resultaten op, maar is het niet zo makkelijk om die te vertalen naar concrete beleidsvoorstellen voor Agriterra. Thijssen: ‘Het is belangrijk om continu een analyse van de context te maken. Dit onderzoek onderstreept het belang dat lobbyactiviteiten op hoger niveau beter aansluiten bij concrete diensten van boerenorganisaties aan hun leden op lokaal niveau.’
CARE Nederland
Ook CARE heeft onderzoek gedaan in het oosten van Congo en wel naar civil society organisaties (CSO’s) in relatie tot openbaar bestuur. De achterliggende veranderingstheorie is dat een sterk maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in versterking van het openbaar bestuur, hetgeen weer een belangrijke voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling. De onderzoeksvraag richt zich op hoe CARE lokale organisaties in dat proces kan ondersteunen.
Als onderdeel van CARE International, wilde de Nederlandse poot door dit traject bijdragen aan betere en effectievere samenwerken met het CSO-partners. Arthur Molenaar (Programme Officer Peacebuilding Programme): ‘In dit onderzoek hebben we maatschappelijke organisaties in het oosten van DR Congo ondervraagd over verschillende aspecten van openbaar bestuur. De resultaten geven ons meer inzicht in hun werk en dynamiek.’
De antwoorden op de vragenlijsten tonen aan dat maar een klein deel van de CSO’s zich richt op openbaar bestuur. Ook is er een klein aantal organisaties dat zich sterk maakt voor betere wetgeving of om wetgeving om te zetten in concrete activiteiten op lokaal niveau. Dit leidt tot de algehele conclusie dat lokale CSO’s in het oosten van Congo maar in een beperkte mate bijdragen aan CARE’s doelstelling om openbaar bestuur te versterken.
Dit leidt volgens Molenaar tot een dilemma over de werkwijze van CARE zelf. ‘Het kan zijn dat we onze veranderingstheorie aan moeten passen, of dat CARE strenger moet zijn in haar partnerselectie en andere typen CSO’s als partner moet kiezen. Of is het tegendeel waar? Zijn we op de goede weg en toont dit juist aan dat we ons voor langere tijd moeten committeren aan een dialoog met en versterking van lokale CSO’s?’
ZOA
ZOA is actief in post-conflictsituaties. De organisatie werkt in de sectoren voedselzekerheid, onderwijs en water en sanitatie. ZOA implementeert zelf projecten, maar werkt ook samen met partners. De keuze voor zelfimplementatie of interventies via partners verschilt van land tot land. Als ZOA besluit met partners samen te werken, staat a priori niet vast met welk type organisatie ze dat doet. ZOA kan zowel samenwerken met lokale ngo’s als de private sector of lokale overheid.
Doel van dit leerwerktraject voor ZOA is verbetering en verduidelijking van haar partnerbeleid. Daarvoor heeft de organisatie zich gericht op partnerschappen met lokale organisaties in Liberia, Uganda en de Democratische Republiek Congo.
Corita Corbijn (beleidsmedewerker ZOA) heeft vooral de gekozen methodologie erg gewaardeerd. ‘Het is goed om op eigen beslissingen te reflecteren. Gezien de constant hoge werkdruk bij onze ZOA-collega’s in de landen waar we werken en zorgen rondom bijvoorbeeld veiligheid en financiering, doen we dat misschien te weinig.’
Voor ZOA zijn de uitkomsten dan ook niet nieuw, maar daarmee niet van minder waarde. Corbijn: ‘Het is geen rocket science, maar het belangrijke is dat onze collega’s op de landenkantoren zelf tot deze bevindingen zijn gekomen. Daarbij geldt dat de fase waarin het betreffende land zich bevindt – conflict, rehabilitatie of post-conflict – invloed heeft op de keuze om al dan niet met lokale organisaties samen te werken. En vooral ook hoe deze samenwerking wordt vormgegeven (verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen ZOA en de partners) en wie de partners zijn (ngo’s, lokale overheid, etc.). Het is goed om keuzes in partners in kaart te brengen en het waarom te expliciteren.’ Belangrijk resultaat voor ZOA is dat partnerschappen scherper op de agenda zijn komen te staan en daarmee ook een reflectie op de visie van ZOA op de samenwerking met partners en hoe men die communiceert met hen.
Impunity Watch
Ook voor Impunity Watch heeft het leerwerktraject nadrukkelijk een reflectie op de eigen organisatie gestimuleerd. Impunity Watch is nog een jonge en kleine organisatie. De organisatie wil door middel van onderzoek en gerichte lobby straffeloosheid voor wreedheden in conflicten verminderen. Dit doet ze door onderbouwd beleidsadvies te geven en daarmee bij te dragen aan de stem van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van slachtoffers.
Impunity Watch geeft er de voorkeur aan om op gelijke voet te werken met partners in hun onderzoek, analyse van de resultaten en het schrijven van rapporten. De veronderstelling is dat dit hun capaciteiten versterkt en bijdraagt aan een gevoel van eigenaarschap van onderzoeksresultaten.
Volgens Karen Hammink van Impunity Watch blijkt echter in de praktijk dat dit tot spanningen leidt over de rol van de eigen organisatie, die tegelijkertijd financier, toezichthouder en deelnemer is. Bovendien hebben partners verschillende en soms tegenstrijdige politieke agenda’s, die het proces van onderzoek kunnen frustreren.
De onderzoeksvraag luidt hoe Impunity Watch om moet gaan met deze verschillende politieke agenda’s en hoe de organisatie zorg kan dragen voor een zo groot mogelijk gevoel van eigenaarschap over het onderzoek bij de partners. Want het onderzoek van Impunity Watch is met name bedoeld om elementen aan te dragen om lobby-agenda’s beter te onderbouwen en te focussen en bij te dragen aan het internationale en nationale debat over relevante thema’s.
Voorlopige uitkomsten – de organisatie is later ingestroomd in het traject en nog niet volledig klaar met onderzoek – wijzen uit dat een meer leidende rol van Impunity Watch geen negatieve gevolgen heeft op het gevoel van eigenaarschap bij partners. Dat komt doordat deze partners op sleutelmomenten intensief betrokken worden bij het bepalen van de onderzoeksvraag, zodat deze zo goed mogelijk aansluit bij hun prioriteiten en nieuwe informatie naar boven brengt die zij voor hun lobbywerk kunnen gebruiken. Bovendien bieden consultaties over de uitkomsten ruimte voor reacties en feedback. Omdat Impunity Watch als internationale organisatie een relatieve outsider is, is zij bovendien in staat bruggen te bouwen tussen organisaties.
Volgens Hammink betekent dit dat Impunity Watch de leiding kan nemen in onderzoek zolang ze zeker stelt dat partners de richting ervan mede kunnen bepalen en kunnen reflecteren op de uitkomsten.
Gezamenlijk lessen
Johan te Velde van PSO roemde de openheid waarmee organisaties hebben deelgenomen aan dit traject: ‘Alleen als organisaties zich bloot geven kunnen we van elkaar leren. Hoewel het geen evaluatie betreft, heeft het leerwerktraject ook positieve zaken boven tafel gebracht. Zoals een medewerker van een partner van CARE het pakkend verwoordde: ‘Als je een foto van jezelf neemt en de foto staat je niet aan, heb je toch maar te accepteren dat jij het bent op de foto.’
Te Velde: ‘De context doet er toe, ieder handboek zegt het. Het is dan ook niet verrassend dat wij tot die conclusie komen. Maar het is en blijft moeilijk om onbevooroordeeld een goede context analyse te maken. Bovendien is het makkelijk om dat hier vanuit Nederland te zeggen. In het veld is dat een stuk lastiger en soms ook risicovol. Werken in een fragiele staat betekent ook je engageren, maar juist door dat engagement verlies je ook je objectiviteit. Werken in fragiele staten is moeilijk en kan voor dilemma’s zorgen. Dat is een voortdurend proces. Hoewel dit leertraject nu ten einde loopt, vraagt werken in een fragiele staat een continue reflectie en contextanalyse.’ Ook PSO leert: de leerpunten uit dit programma zijn de uitgangspunten geweest voor het thematisch leerprogramma South Sudan , dat nu wordt uitgevoerd.