Hoe het beter zou kunnen

Gisteren gaf Wiet Janssen kritiek op het visiedocument van brancheorganisatie Partos. Om er niet van beticht te worden alleen maar kritiek te geven zonder oplossingen, vertelt hij in deze bijdrage hoe het volgens hem wél zou moeten.

Ik vind dit stuk een geweldige gemiste kans. Het meest zorgwekkende vind ik dat er totaal geen zelfreflectie is ten aanzien van de benadering van de ontwikkelingssamenwerking zoals die in de afgelopen decennia is geweest. Volgens de auteurs doen de organisaties die er zich mee bezig houden allemaal vreselijk belangrijke en nobele dingen: onderwijs, gezondheidszorg, rechtstaat, ondernemingsklimaat en maatschappelijk middenveld, etc. En ‘Het maatschappelijk middenveld is wereldwijd bij uitstek de partner in het streven naar zelfredzaamheid en rechtvaardigheid.’

Maar die uitspraken worden niet gestaafd met cijfers, en dat kan ook niet anders want die bestaan ook niet. Voorzover de Nederlandse ngo’s -en overigens ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken- rapporteren gaat het alleen om de hoeveelheid geld die met een initiatief gemoeid was en de directe effecten: zoveel leraren opgeleid, zoveel pompen geplaatst, maatschappelijke organisaties opgericht en ondersteund,  etc. Maar of dat geleid heeft tot beter opgeleide kinderen met betere kansen op de arbeidsmarkt, een hoger gezondheidsniveau in de dorpen, of een verandering in het regeringsbeleid waardoor de levensomstandigheden van de arme bevolking zijn verbeterd, daarover zijn geen gegevens beschikbaar.

In de cijfers van de Wereld Bank, de World Health Organization (WHO) of de Food and Agriculture Organization (FAO) vind je ook geen enkele aanwijzing dat er verbeteringen zijn opgetreden. De kinderondervoeding bijvoorbeeld is in sub-Sahara Afrika al jaren hoog en neemt nauwelijks af. Voor zover de indicatoren wel verbeterd zijn, heeft dat vooral te maken met de economische groei. Die is er de laatste 10 tot 15 jaar in Afrika wel degelijk, vooral in de steden en onder de beter opgeleide bevolking.

Op het platteland van Sub-Sahara Afrika leven de meeste mensen echter nog steeds van subsistence farming: ze leven van hun eigen oogst.  Daar verdien je geen geld mee en de boeren kunnen dus niet investeren in kunstmest, water, betere zaden, betere opslagruimtes etc. Ze moeten aanzienlijk productiever worden om te kunnen concurreren met graan uit Australië of Canada.

Eigen tempo

De remedie is: arme boeren kennis en kunde bijbrengen zodat ze productievere en efficientere boeren worden. Er zijn heel wat voorbeelden van projecten waarbij dat gelukt is: het blijkt heel goed mogelijk om, door een mix van maatregelen, de opbrengst te verhogen van b.v. van 1 naar 5 ton graan per jaar. En het hoeft geen graan te zijn, het kan ook gaan om groente voor het toeristenhotel in de buurt. Als mensen producten of diensten kunnen leveren waarvoor anderen  goed willen betalen, kunnen ze een inkomen verdienen en uit de armoede ontsnappen.

En als mensen een redelijk inkomen verdienen gaan ze zich ook druk maken over de kwaliteit van het bestuur. Ze stemmen dan niet meer automatisch op de leider van hun stam, maar op de persoon waarin ze het meeste vertrouwen hebben.  En als de president er dan een rommeltje van maakt wordt hij bij de volgende verkiezingen weggestemd. En zo evolueert de hele samenleving langzaam mee, van een patronagesysteem waar het sterft van de corruptie en het machtsmisbruik, naar een open democratie met betrouwbare instituties.

Dat doen de mensen zelf, en in hun eigen tempo. Kijk naar de Arabische lente, dat was een eerste stapje naar een beetje democratie; kijk naar de ontwikkelingen in Oost-Europa, in Polen is de corruptie-index sinds de toetreding tot de EU van 3,5 naar 6 omhoog gegaan; kijk naar Rusland, waar het economisch nu stukken beter gaat en waar de mensen ook steeds meer om hervormingen beginnen te roepen; kijk naar de landen in Zuid-Amerika: nog maar 20 jaar geleden waren het allemaal bananenrepublieken, nu zijn het bijna allemaal redelijk goed functionerende democratien. Kortom: wij hoeven die landen niet in te richten, als ze economisch ontwikkelen doen ze dat zelf wel.

Economische ontwikkeling

Ik pleit er daarom voor de ontwikkelingshulp te richten op economische ontwikkeling, maar wel met nadruk op scholing en training voor de armen. Arme boeren of bewoners van sloppenwijken hebben geen geld om hun kinderen naar school te sturen, en al helemaal niet naar een school waar ze iets leren waarmee ze geld kunnen verdienen. Vooral de arme boeren in Afrika zitten klem, door een combinatie van gebrek aan kennis, het opheffen van de importtarieven op goedkoop graan uit Australie en andere landen en een relatief hoog prijsniveau in de landen van sub-Sahara Afrika.

Ze moeten dus een flinke productiviteitssprong maken om uit de miserie te komen. Alleen aan dat gebrek aan kennis kun je iets doen: met intensieve, langlopende hulp op het gebied van landbouwtechniek kunnen de boeren in staat worden gesteld een aanvaardbaar inkomen te verdienen. Dan kunnen ze ook medicijnen kopen, samen een waterpomp installeren, etc.

Alle andere voorgestelde activiteiten die maatschappelijke organisaties menen te moeten ondernemen: ik adviseer om ermee te stoppen. Ten eerste heeft het weinig zin, ten tweede vergt het veel geld en energie, en dat gaat ten koste van goede opleidingen en trainingen voor de armen.

Dit advies zou ik ook graag naar de regeringspartijen willen sturen.

Wietjanssen[a]gmail.com

Auteur
Wiet Janssen

Datum:
22 mei 2012
Categorieën: