SNV’ers Agbey Dedei en Lemoyan over het nieuwe Nederlandse beleid

Met Ghana en Tanzania heeft Nederland al een jarenlange ontwikkelingsrelatie. Nu het Nederlandse beleid volop aan het veranderen is, vraagt Vice Versa twee medewerkers uit het veld, Sarah Agbey Dedei en Josephine Lemoyan, over de gevolgen hiervan voor hun land. We hebben het niet alleen over de nadruk op de speerpunten als de private sector, we praten ook over Ghana als partnerland en Tanzania als geschrapte partner.

Sarah Agbey Dedei is senior adviseur van SNV-Ghana en was als adviseur betrokken bij het Ghana School Feeding Program. Josephine Lemoyan is senior adviseur voor Governance for Empowerment en WaSH (Water, Sanitaire voorzieningen en Hygiëne) in Tanzania.

Negatieve tendens

Bij het Nederlandse publiek lijkt er een negatieve tendens te heersen richting Nederlandse ontwikkelingshulp. Ook in Ghana en Tanzania is deze verandering te merken. Beide dames merken dat er vraagtekens worden gezet bij ontwikkelingshulp en dat er minder financiering is voor ontwikkelingsorganisaties. Maar dit leidt er volgens Sarah Agbey Dedei ook toe dat ‘we zelf vragen moeten stellen over onze eigen organisaties en meer moeten praten over resultaatgerichte aanpak in de ontwikkelingshulp. Verantwoordelijkheid speelt hier een belangrijke rol.’

Ook Josephine Lemoyan stelt dat Nederlanders het recht hebben om vragen te stellen bij ontwikkelingshulp. Het is daarom belangrijk dat we kijken naar hoe er strategisch gebruik gemaakt kan worden van ontwikkelingshulp. Ook zij vindt het belangrijk dat in Tanzania zelf vragen worden gesteld: ‘Het is niet zo dat wij slechts passieve ontvangers zijn.’

Concrete uitdagingen

Afrika heeft zelf een rol om te laten zien hoe en waar zij hun rol vergroten als het gaat om het gebruiken van ontwikkelingshulp voor het lokale ontwikkelingsproces. Het is belangrijk om te kijken naar social accountability; door te kijken naar de rollen en verantwoordelijkheden binnen de ontwikkelingshulp zal duidelijk worden wie wat precies doet en hoe bronnen gebruikt worden.

Voor ontwikkelingsorganisaties zien Agbey Dedei en Lemoyan zeer concrete uitdagingen. Beiden geven aan dat ontwikkelingsorganisaties Tanzania en Ghana vaak als één entiteit zien, terwijl de landen zeer gevarieerd zijn, ‘Tanzania varieert van straat tot straat en van stad tot stad.’

Ontwikkelingshulp gaat er echter vanuit dat alles hetzelfde is. Volgens beide ontwikkelingsmedewerkers moet de hulp dan ook toegespitst worden op verschillende gebieden, en moeten ontwikkelingsorganisaties niet met één pakket komen voor het gehele land. Lemoyan merkt hierbij op dat ‘wanneer financiering laag is er helemaal gekeken moet worden naar hoe ontwikkelingshulp het beste past’.

Hiernaast vindt Agbey Dedei het belangrijk dat ontwikkelingswerkers ontwikkelingshulp niet zien als een gebeurtenis, maar als een proces. Ze geeft het Ghana School Feeding Program als voorbeeld: het duurde 5 jaar voordat veranderingen zichtbaar werden, een langdurig proces dus.

Aansprakelijkheid

De nadruk van het Nederlandse beleid op de private sector wordt niet slechts gezien als het binnenhalen van bedrijven, maar meer als private sector development door Agbey Dedei en Lemoyan; het is een andere dimensie van ontwikkelingshulp. Het blijft echter belangrijk om ook bedrijven aansprakelijk te kunnen stellen. Er ligt nog wel een uitdaging om de samenwerking tussen de private sector en lokale gemeenschappen zo vorm te geven dat het een positieve uitwerking heeft op de ontwikkeling van de mensen daar.

Agbey Dedei ziet de private sector als ‘de motor van het goede’. In Ghana zijn er veel jonge, goed opgeleide mensen maar staat de formele sector stil. Omdat de Ghanese private sector dit niet heeft opgepikt, verwelkomt ze het nieuwe Nederlandse beleid. Wel is het van belang dat er een omgeving gecreëerd wordt waardoor de private sector kwesties van aansprakelijkheid meeneemt. Dit gaat dan om het delen van informatie, het beleid in werking stellen en het beleid naar het publiek communiceren. ‘Zonder deze zaken op orde te maken, zie ik het Nederlandse beleid niet worden geïmplementeerd’, aldus Agbey Dedei. Lemoyan voegt hier nog het belang van de verantwoordelijkheden van verschillende actoren in de waardeketen aan toe. ‘Wanneer alle actoren begrijpen dat ze aan elkaar verbonden zijn via de keten, kan dit tot positieve en economische welvaart leiden’, aldus Lemoyan.

Speerpunten: blij met water, twijfel over voedselzekerheid

Wat betreft de speerpunten, zijn vooral water en voedselzekerheid van belang voor Ghana en Tanzania. Als het om waterkwesties gaat zijn zowel Agbey Dedei als Lemoyan blij met de extra focus van het Nederlandse beleid hierop. De Nederlanders staan bekend om hun expertise wat betreft waterbeleid, dus ‘waarom zouden we dat opnieuw proberen uit te vinden?’, aldus Agbey Dedei. Wel heeft Lemoyan haar twijfels bij het speerpunt voedselzekerheid. Dit gaat namelijk over meerdere zaken, over land maar ook over de productie. Het gaat over voedselproductie maar ook over management en regering. We moeten dus zorgen dat we deze verschillende zaken niet uit het oog verliezen, wanneer we voedselzekerheid als één speerpunt nemen.

Hiernaast heeft ze haar twijfels bij een te thematische benadering: het gevaar is dat er niet meer gekeken wordt naar wat een land nodig heeft om te ontwikkelen, maar dat slechts het thema wordt behandeld. ‘Er moet gekeken worden naar hoe een land het beste benaderd kan worden, wat het nodig heeft om te ontwikkelen en hoe we initiatieven hiervoor kunnen ondersteunen’.

Partnerlanden

Het kabinet heeft de partnerlanden van Nederland teruggebracht naar 15. Ghana is hierbij een partnerland gebleven, terwijl Tanzania als partnerland geschrapt is. Lemoyan legt uit dat het schrappen van Tanzania van de lijst niet betekent dat Nederland geheel zal verdwijnen uit Tanzania. De Nederlandse regering heeft goed uitgelegd waar deze beslissing vandaan komt; niet zomaar een besluit, maar een weloverwogen beslissing. In sommige gebieden van Tanzania waar Nederland nu actief is zal haar betrokkenheid wel minder worden of verdwijnen.

Volgens Lemoyan is het nu aan de organisaties en ministeries die hulp kregen van de Nederlandse regering om strategisch na te denken of ze in Tanzania werkzaam blijven en in welke richting ze gaan. SNV-Tanzania gaat bijvoorbeeld op zoek naar andere partnerschappen, met andere landen of organisaties. Maar dat het beëindigen van de relatie een effect zal hebben op Tanzania, daar is Lemoyan zeker van. Het is nu zaak om ‘ons op tijd aan te passen en op zoek te gaan naar andere opties’. Agbey Dedei ziet de blijvende relatie vooral als een kans om te reflecteren op de opgebouwde relatie, en de uitdagingen voor de toekomst in kaart te brengen.

Auteur
Lisette Wagtelenberg

Datum:
06 december 2011
Categorieën: