Kathleen Ferrier (CDA): ‘De 0,7 procentnorm zit in onze aderen’

In het kader van ‘De Knaak van Knapen’ spreekt Vice Versa met alle woordvoerders Ontwikkelingssamenwerking van de verschillende politieke partijen. Ditmaal het woord aan CDA-Kamerlid Kathleen Ferrier, die in haar drukke schema gelukkig tijd heeft gevonden voor een persoonlijk interview. Ferrier: ‘Ik ga pleiten voor coherentie, verduurzaming, kennisbehoud en een zorgvuldige uitfasering.’

Kathleen Ferrier heeft het druk. Haastig komt ze het rumoerige restaurant van de Tweede Kamer binnen gesneld en schuift aan. Toevallig zit collega Johan Driessen (PVV) een tafel verderop aan zijn lunch. Met een kop koffie in de hand vertelt Ferrier dat ze haar volgende afspraak vijftien minuten heeft kunnen verzetten. De krappe twintig minuten die volgen zijn een spraakwaterval: het Kamerlid over de bezuinigingen onder Knapen.

Wat vindt u van de Miljoenennota?

‘De Miljoenennota is een doorzetting van het regeringsbeleid, waarbij het ontwikkelingsbeleid van 0,8 procent naar 0,7 procent van het bnp omlaag wordt gebracht.  Ik heb daar geen moeite mee. Het gaat niet om de hoogte van het budget maar om de effectiviteit. Waar ik wel moeite mee heb, is dat de bezuinigingen binnen twee jaar tijd worden doorgevoerd. Dit terwijl andere departementen daar meestal vier jaar de tijd voor krijgen. De bezuinigingen komen hard aan en de pijn is groot. Er is een beperkte budgettaire ruimte en daar kun je niet veel aan veranderen. Het is gewoon een nare tijd.’

U heeft de motie van GroenLinks en de ChristenUnie over de 0,7-procentnorm tijdens de Algemene Beschouwingen ondersteund.  Heeft het CDA hiermee haar sociale kant laten zien?

‘We steunen geen moties omdat we onder druk staan kleur te bekennen. Los gezien van wie het indient, is die motie geheel in lijn met het CDA-beleid. Het is gewoon waar wij voor staan. Het is onderdeel van ons verkiezingsprogramma en opgenomen in het regeerakkoord. We hebben daar met de gedoogpartner en de coalitiepartner een agreement to disagree over.
De 0,7-norm is gebaseerd op de OESO/DAC criteria. Voor mijn fractie is die erg belangrijk. Hoewel de gevolgen van de financiële crisis niet te voorspellen zijn, wil het CDA een betrouwbare partner blijven. We hebben altijd achter de 0,7-norm gestaan, dus het is niet zomaar iets voor de bühne. Het is een standpunt dat in het CDA geworteld is. Het zit in onze aderen.’

Wat vindt u dan van Knapens uitspraak dat ‘onder druk alles vloeibaar wordt’, ofwel dat extra bezuinigen binnen OS niet uit te sluiten zijn?

‘Ik heb het interview nog eens goed beluisterd. Wat Knapen eigenlijk zegt is dat je niet in de toekomst kan kijken. Door de financiële crisis kan zich een situatie voordoen waardoor er meer bezuinigd moet worden. Nu is dat nog niet te overzien.’

In hoeverre is het huidige ontwikkelingsbeleid ‘CDA-verantwoord’?

‘Ik heb de afgelopen periode niet voor niets een aantal moties ingediend. Binnen de fractie willen we ontwikkelingssamenwerking grondig moderniseren. Allereerst begint dit met een meer coherent beleid. Daar ga ik de regering op toetsen. Ten tweede let ik op de vergroening van het ontwikkelingsbeleid. Veel van wat we doen heeft weinig structurele zin wanneer alles weer wegspoelt zoals nu in Thailand gebeurt.
Ten derde zet ik me in voor het behoud van kennisinstellingen. We hebben een schat aan informatie, zoals de bibliotheek van het Afrika Studie Centrum. Dit is allemaal kennis en deskundigheid die we juist nu hard nodig hebben. Ik vind dat je daar heel zuinig op moet zijn. Ook als er gekort wordt, moet blijken dat juist de kennisinstellingen hun unieke en belangrijke werk op een goede manier moeten blijven doen.
Als ik kijk naar de uitgangspunten van het CDA, zoals solidariteit en rentmeesterschap, dan zie ik die terug in het huidige beleid. Als ik iets niet zie, zoals de verduurzaming van het ontwikkelingsbeleid, dan kom ik met mijn fractie in actie.’

Hoe is het om op te treden tegen uw partijgenoot en staatssecretaris Knapen?

‘Het feit dat hij van mijn partij is maakt niet uit. Het is hetzelfde als met Koenders (voormalig PvdA-minister voor Ontwikkelingssamenwerking red.). Soms hadden we erge ruzie, want hij was niet altijd blij met wat ik zei. Met Ben Knapen heb ik geen erge ruzie gehad. Maar ik zeg hem wel wat de fractie belangrijk vindt.’

Wat vindt u van de nadruk op de private sector in de huidige OS-beleid?

‘Het gaat om wat mensen in ontwikkelingslanden willen. De inzet van het bedrijfsleven is niets nieuws onder de zon. Iedereen binnen de sector ziet het belang van het bedrijfsleven in om de economie op gang te helpen. Uit het rapport van de Wereldbank, gender equality, blijkt dat ook economische groei van fundamenteel belang is. Als vrouwen financieel onafhankelijk zijn, dan kunnen ze logischerwijs veel meer hun eigen weg gaan. Iedereen begrijpt dus het belang van de private sector hierin. Maar het gaat in eerste plaats om het bedrijfsleven dáár. Niet hier in Nederland.’

Is de rol van de Nederlandse overheid bij de stimulering van de private sector faciliterend en coördinerend, zoals genoemd werd tijdens het congres ‘OS en bedrijf’?

‘Ik zou niet weten wat het anders zou moeten zijn. Nederland moet ervoor zorgen dat tijdens de handelsmissies niet alleen Shell en Unilever meegaan, maar ook het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb). We moeten ervoor zorgen dat het mkb aansluiting heeft met de bedrijven in ontwikkelingslanden. Ik sta dus achter het nieuwe mkb-fonds, maar dan wel voor de bevordering van het mkb dáár.’

Eerder gaf u op de website van Vice Versa aan dat u zich gaat bezighouden met exit-strategieën. Is dat nog steeds uw voornemen?

‘Ja, dat is absoluut een punt van mij. Er zijn twee soorten exit-landen. Je ziet dat deze vaak door elkaar heen lopen. Om te beginnen de landen waar we klaar zijn. Nederland is in deze landen een partner geweest die hun ontwikkelingsprocessen steunden. Nu het daar economisch goed gaat, is Nederland de eerste die vertrekt. Het moeilijke werk is door ons gedaan, maar het zijn landen als Duitsland en Frankrijk die daar nu grote ambassades bouwen. Ik vraag me af hoe we de betrekkingen met deze exit-landen inhoudelijk gaan vormgeven nu we geen ontwikkelingsrelatie meer met hen hebben. Het gaat hierbij niet alleen om een economische relatie, maar ook om een culturele verhouding die de historische banden in acht neemt. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de Latijns-Amerikaanse landen. Daar dreigen we echt de boot te missen.
Dan heb je de exit-landen waar we nog niet klaar zijn, maar vertrekken omdat we ons, terecht, op minder landen en minder thema’s gaan richten. Prima als we weggaan, maar alleen na goed overleg en afstemming met andere donoren. We moeten niet allemaal hetzelfde doen. Ik ben erg geschrokken dat alle donoren water, voedsel en klimaat belangrijk vinden. Want wat gebeurt er met het onderwijs en de gezondheidszorg? Zonder goede afstemming zijn eerdere Nederlandse investeringen kapitaalvernietiging.’

Hoe gaan we een overlap onder donoren voorkomen?

‘Ga overleggen op Europees, OESO- en VN-niveau. Het CDA spoort de staatssecretaris hier steeds toe aan. Pas als een dergelijk overleg bestaat kan ik erop vertrouwen dat we, zoals Knapen zelf zei, “geen school uitwandelen zolang er kinderen kunnen binnenlopen die onderwijs verwachten”.’

Met welke politieke partijen gaat u de komende tijd samenwerken?

‘Je kan zien met wie ik eerder moties heb ingediend. Het is natuurlijk altijd zo dat je op verschillende onderwerpen met verschillende partijen kunt samenwerken. Met sommige woordvoerders ben je het soms volslagen oneens. Met wie we de komende periode wel of niet gaan samenwerken zal blijken.’

Tot slot, wat verwacht u van het wetgevingsoverleg ontwikkelingssamenwerking op 21 november?

‘Ik hoop op een goed debat. Het is voor ons een heel belangrijk moment, zoals alle begrotingsbehandelingen dat zijn. Ik ben benieuwd waarmee mijn collega’s komen en wat eruit zal voortvloeien. We gaan het zien.’

Auteur
Eva Huson

Datum:
07 november 2011