Globaliseringsvisie blijft uit in langverwachte brief Knapen

Afgelopen vrijdag kreeg de Tweede Kamer twee brieven van staatssecretaris Knapen binnen. Wat werd de kamer wijzer over de overkoepelende globaliseringsvisie en de stimulering van de private sector in ontwikkelingslanden?

De Tweede Kamer heeft reikhalzend uitgekeken naar de brief over het coherentiebeleid en de negatieve gevolgen van het Nederlandse beleid op ontwikkelingslanden. Centraal staan de Global Public Goods, ofwel internationale publieke goederen (IPG’s) zoals veiligheid, kennis of klimaatsstabiliteit. Door de toenemende globalisering houden veel van deze goederen niet op bij de grens en vragen om gezamenlijke (internationale) actie.  Het kabinet liet eerder weten dat haar beleid coherent moet zijn met internationale
ontwikkelingsdoelstellingen, zoals de Millenniumdoelen.

Dit was reden voor Kathleen Ferrier (CDA)en Sjoera Dikkers (PvdA) om het kabinet te vragen hoe het in haar beleid rekening gaat houden met de belangen, in het bijzonder de IPG’s, van ontwikkelingslanden. De twee Kamerleden verzochten de staatssecretaris daarom via hun motie om de coherentie voor duurzame ontwikkeling vorm te geven vanuit een globaliseringsvisie. GroenLinks-kamerlid El Fassed diende een motie in over de public bads, de mogelijkheden van negatieve gevolgen van Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking.

Geen nieuwe globaliseringsvisie

In zijn brief gaat Knapen op beide moties in. Hij vindt dat de ontwikkelingen van IPG’s consequent bijgehouden moeten worden en hij noemt het belang van beleidscoherentie binnen het eigen en internationale ontwikkelingsbeleid.  Opvallend is dat Knapen het niet het juiste moment vindt om hiervoor een overkoepelende nieuwe globaliseringsvisie te ontwikkelen. De kabinetsvisie op duurzame globalisering uit 2009 is volgens hem nog steeds relevant. Veel van de IPG’s, zoals financiële stabiliteit, zijn momenteel nog ‘te veel in beweging’ en onderhevig aan internationale discussies, stelt Knapen in zijn brief. Bovendien kan wegens de complexiteit en ongelijksoortigheid van de public goods geen blauwdruk voor ‘de ideale multilaterale architectuur’ worden verwacht.

Geen globaliseringsvisie dus. Wel een praktische beleidsagenda over de IPG’s. Binnen deze beleidsagenda ligt de focus op de ontwikkeling van vijf IPG’s: handel en financiering, klimaatverandering, voedselzekerheid, migratie en vrede & veiligheid. Arme ontwikkelingslanden staan hierbij voorop.

Verder constateert Knapen dat het niet mogelijk is om de negatieve gevolgen van het Nederlandse beleid op individuele ontwikkelingslanden kwantitatief  te analyseren. Onderzoeken naar deze gevolgen zijn vaak kwalitatief, sectoraal of anekdotisch. Omdat het belangrijk is deze effecten wel in kaart te brengen, wacht Knapen een betrouwbare methodologie in OESO verband af. Tot die tijd ziet hij wel mogelijkheden tot kwalitatief onderzoek.

Duurzaam ondernemen

Dan kwam er vrijdag ook nog de toegezegde brief over de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden. Zoals verwacht zet Knapen in op de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden (door middel van coöperaties en vakbonden) en de noodzaak van economische groei ter bestrijding van armoede. Met de ontwikkeling van de private sector ontstaan marktkansen. Die kunnen worden benut door zowel lokale ondernemers als het Nederlandse bedrijfsleven. De overheidsrol hierin is het verminderen van kosten en risico voor Nederlandse bedrijven door middel van de recentelijk gepresenteerde bedrijfsinstrumenten (die naast de 15 partnerlanden voor nog 45 ontwikkelingslanden gelden).

Ook de stimulering van publiek-private partnerships (PPP’s ) staat wederom centraal. Knapen stelt dat deze uitgaan van de lokale vraag. Wel gaat het om de lokale vraag van de 15 partnerlanden en moet deze binnen de thematische speerpunten vallen.

Knapen wijst naast de positieve ook op de negatieve effecten van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden. Om deze negatieve effecten, zoals belasting van het milieu, te minimaliseren moeten bedrijven zich houden aan de richtlijnen van OESO en IMVO (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen). Deze richtlijnen zullen gelden als voorwaarde voor samenwerking en toekenning van ontwikkelingsgelden. Hij bepleit een risk-based benadering en een proportionele benadering achteraf.

Een uigebreide analyse van de brieven volgt later deze week door Paul van den Berg.

Auteur
Nite Schellens

Datum:
07 november 2011
Categorieën: