Boekbespreking: ‘Ontwikkeling & Solidariteit’

In het boek ‘Ontwikkeling & Solidariteit’ houdt de Belgische publiciste en lid van het Wereld Sociaal Forum, Francien Mestrum, een warm pleidooi voor ‘echte’ ontwikkelingshulp. Ze keert zich daarentegen fel tegen de huidige ‘schijnhulp.’ Hans Beerends, zelf auteur van diverse boeken over de geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking en van de Derde Wereldbeweging, bespreekt het boek en kan zich in een aantal analyses van Mestrum goed vinden. Maar een goede strategie om de wensenlijst te bereiken ontbreekt volgens hem.

Met de huidige aanvallen op ontwikkelingshulp vanuit populistisch en neoliberaal rechts zou je bijna vergeten dat veel kritiek op de reëel bestaande hulp van oudsher van links komt.

Liberaal rechts in Nederland was maar wat blij dat het pleidooi in 1962 van de gezamenlijke werkgeversorganisaties voor het instellen van een fonds ter financiering van exporten naar landen met te weinig koopkracht, door de regering positief ontvangen werd. Linkse en sociaal georiënteerde kerkelijke organisaties die al jaren actie voerden voor het geven van ontwikkelingshulp, accepteerden, zij het contre-coeur, deze situatie en zo ontstond een fonds waarin commerciële belangen de hoofdrol en humanitaire belangen een ondergeschikte rol  speelden: ontwikkelingsbeleid kortom met een januskop.

In december 1974 pleit de net aangetreden Nederlandse ontwikkelingsminister Jan Pronk voor een beleid gericht op veranderingen op het gebied van handel, landbouw en buitenlandse politiek. Als een dergelijk totaalbeleid niet mogelijk is voegde hij daar aan toe ‘moet je ook niet te veel nadruk leggen op ontwikkelingshulp want in zo’n geval is hulp niet meer dan een lapmiddel voor de gevolgen van een internationaal economisch proces dat zelf ongewijzigd blijft.’ Desalniettemin heeft Pronk in zijn eerste regeerperiode (1973-1977) de hulp drastisch verhoogd tot het befaamde percentage van 0.7 %.

Dilemma

De kritiek van Pronk, gekoppeld aan zijn ijver de hulp te verhogen, geeft duidelijk het dilemma aan waar alle morele voorstanders van hulp mee worstelen. Terwijl men zich terdege bewust is van de noodzaak tot internationale structurele veranderingen, hoopt men door het steunen van projecten de armoede iets te kunnen verminderen. In 1979 startte de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels in Nederland in het kader van haar tienjarig bestaan de campagne ‘Maak een Begin met Echte Ontwikkelingshulp.’ Met die slogan gaven zij aan dat er nauwelijks sprake was van echte hulp, maar dat een ander beleid wel degelijk mogelijk was.

Met deze campagne namen de wereldwinkels afstand van Telegraafverhalen over verspilde miljoenen en Afrikaanse dictators die in gouden bedden sliepen.  Tegelijkertijd werd afstand genomen van de zogeheten anti-imperialistische groepen die pleitten voor totale afschaffing van de hulp, omdat deze hulp huns inziens vooral gericht was op versterking van de westerse economische dominantie.

Opdringen van de westerse levensstijl

Naast deze criticasters was er een andere groep die zich, nog los van de onrechtvaardige verdeling van economische groei, keerden tegen het zoals zij dat noemden ‘opdringen van de westerse levensstijl.’ In het onlangs verschenen boek ‘Ontwikkeling & Solidariteit’ van de Belgische sociale wetenschapster en publiciste Francine Mestrum zie ik veel elementen van de hierboven beschreven politieke worsteling terug. Enerzijds erkent en herkent zij de mislukkingen die door neoliberale critici als Easterly, Moyo en anderen worden aangedragen. Anderzijds voert zij in haar inleiding een hartstochtelijk pleidooi voor het blijven zoeken naar wegen die wél op een effectieve wijze kunnen bijdragen aan het beëindigen van de armoede en honger waaronder nog steeds één en kwart miljard mensen, een vijfde van de wereldbevolking, gebukt gaat.

Waarom ging het fout ?

In vogelvlucht beschrijft Mestrum alle plannen die vanaf begin jaren zestig door VN-organisaties, door de Wereldbank en door westerse landen gelanceerd werden.

Achtereenvolgens:  het eerste en het tweede ontwikkelingsdecennium in de jaren zestig en zeventig met daarin de beloofde 0.7 % hulp, de Nieuwe Internationale Economische Orde van eind jaren zeventig, de structurele aanpassingen van de jaren tachtig, de empowerment benadering van de Wereldbank in het jaar 2000,  de millenniumdoelen, de conflictbenadering en de daaraan gekoppelde ‘humanitaire interventies’ en vooruitlopend op de verwachte (gedeeltelijke ) mislukking van de millenniumdoelen constateert Francine Mestrum reeds een nieuw vertoog. In dit vertoog worden vraagtekens gezet bij het louter nastreven van materiële doelstellingen en komen begrippen als ‘welzijn en geluk’ op de voorgrond. Welzijn en geluk, zo vreest Mestrum, komen niet als een gevolg van groeiende welvaart voor iedereen maar (misschien voorlopig ) in plaats daarvan.

Romantisering van het verleden

Hier botst zij, vergelijkbaar met de Nederlandse wereldwinkels dertig jaar terug, op mensen die zich afkeren van modernisering en vanuit een romantisering van het verleden, verlangen naar het in stand houden van of zelfs teruggaan naar de eenvoudige levenswijze van inheemse volkeren. Mestrum keert zich daar fel tegen. ‘Arme mensen’, zo betoogt zij ‘hebben meer welvaart nodig en voor hen zal ook meer economische groei en sociale bescherming nodig zijn.’ Tot haar spijt stelt ze vast dat er hier sprake is van een ‘objectieve alliantie van inheemse volken, ontwikkelingsdeskundigen, ecologen, groenen en neoliberale politici die de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking afzwakt en erg subjectief maakt.’

In het hoofdstuk ‘Is ontwikkelingshulp wel wenselijk’ gaat ze verder uitgebreid in op de voor en nadelen van modernisering. Ze keert zich tegen rigide antimodernisten en nihilistische postmodernisten en houdt een pleidooi voor het naar eigen inzicht en voorkeur selectief gebruik maken van westerse technologie door volkeren in de Derde Wereld.

In haar beschrijving van alle, hierboven genoemde, westerse ontwikkelingsstrategieën geeft Francine Mastrum duidelijk aan dat al deze strategieën niet in eerste instantie uitgingen  van het armoedeprobleem in de Derde Wereld maar van de problemen die ontstaan in de westerse wereld als gevolg van deze armoede.

Halfslachtig beleid

De voor het westen mogelijk nadelige gevolgen als sociale instabiliteit, problemen bij grondstofwinning, het ontstaan van een schuldencrisis, onvoldoende koopkracht voor westerse exportproducten en burgeroorlogen moesten voorkomen worden en liefst in de kiem gesmoord, en in de slipstream van dit beleid wordt ook aandacht besteed aan het armoedeprobleem.  Vanuit een liberale en later vanuit een neoliberale visie wordt keer op keer een strategie bedacht en uitgevoerd die het armoedeprobleem wil oplossen zonder dat westerse economische en politieke belangen daar hinder van ondervinden. Dit halfslachtige beleid, zo schrijft zij, komt ook tot uiting bij de gegeven economische adviezen van Wereldbank, IMF en de westerse wereld in het algemeen.

Ontwikkelingslanden wordt geadviseerd, en, indien ze een lening wensen zelfs gedwongen, hun grenzen te open te stellen voor investeringen en import terwijl de westerse industrieën hun groei te danken hebben aan beschermende tariefmuren. Door het westen wordt bij Derde Wereldlanden aangedrongen op het ontwikkelen van een parlementaire democratie, maar in alle kapitalistische landen ontstond algemeen kiesrecht pas nadat de industriële ontwikkeling gestabiliseerd was.

Rijke wereld probleem

Ik denk dat het op zich hoopvol is dat de armoede in Derde Wereldlanden in steeds sterkere mate een probleem vormt voor de rijke geïndustrialiseerde wereld. De economische en politieke noodzaak voor het westen om dit probleem op te lossen vormt tegelijkertijd een politieke kans voor regeringen en bevolkingsgroepen van arme landen.

Regeringen en maatschappelijke organisaties in die laatste landen kunnen, gebruikmakend van het ‘rijke wereld probleem’, een strategie volgen gericht op het binnenhalen van concessies op het gebied van handel, grondstofprijzen, schulden, milieubeheer etc.  De zelfbewuste en strijdvaardige houding van opkomende landen als China, Brazilie en India laat zien dat veranderingen mogelijk zijn.

Op welke wijze arme landen gebruik zouden kunnen maken van het ‘rijke landen probleem’ is in dit boek nog te weinig uitgewerkt. In het laatste hoofdstuk ‘ Naar een nieuwe solidariteit’ staan een reeks zinvolle en vaak ook bekende voorstellen als wereldbelasting, de beroemde Tobin Tax, een wereldsolidariteitsfonds, maar het blijft een solidaire wensenlijst.  Alle deze ideeën, zo schrijft Mestrum ‘staan allang op de agenda. Het zijn in hoofdzaak de rijke landen die ze tegenhouden. Om druk uit te oefenen op de regeringen moeten we eerst zelf in onze ideeën geloven. Vandaag is de tijd rijp. De crisis is een uitgelezen kans.’

Hernieuwd debat

Een strategie om deze ideeën op korte of middellange tot werkelijkheid te maken, ontbreekt jammer genoeg.  Maar wellicht is het niet invullen van een strategie een bewuste keuze. In een voorwoord doen een twintigtal bekende publicisten over ontwikkeling en solidariteit uit België en Nederland een oproep om te komen tot een hernieuwd debat over ontwikkelingssamenwerking.

Het boek van Francien Mestrum met daarin een overvloed van bekende en minder bekende feiten, haar analyses met daarin vragen, vraagtekens , mogelijke antwoorden, geconstateerde mislukkingen, gedateerde en gepasseerde strategieën alsmede nieuwe ideeën, utopieën, wensen en hoopvolle visies, lijkt mij daar uitstekend voor geschikt.

De laatste zin van haar boek luidt: ‘We hebben de morele plicht optimistisch te blijven en verder te werken aan verandering. Een andere wereld is wel degelijk nodig en mogelijk.’

Daar kan ik me helemaal bij aansluiten.

Francien Mestrum
Ontwikkeling & Solidariteit
Uitgave EPO Berchem Belgie
ISBN 978 90 6445 660 2
Aantal blz 264
Prijs 20,50

Auteur
Hans Beerends

Datum:
18 november 2010
Categorieën: