Het uniform, wat erin zit en hoe je ermee omgaat

“Alles wat een uniform draagt moet je per definitie wantrouwen”. Dat was een van de adviezen die  mijn vriendin Mijke en ik ruim tien jaar geleden kregen voordat we onze eerste lange reis naar Afrika gingen maken. Het is het advies dat me het meest is bijgebleven en door de jaren heen danig in mijn systeem verankerd is geraakt. Tijd voor enige zelfreflectie op (het uniform van) mijn automatische piloot.

Weliswaar gepokt en gemazeld, maar ik ben nog altijd hyperallergisch voor alles wat autoriteit is en een uniform draagt. Sinds mijn traumatische ervaringen op de Indiase ambassade (verbaal tot nul gedegradeerd enkel voor een ellendig visum), schuif ik het liefst horizontaal onder de bestuurdersstoel als we weer eens worden aangehouden. Raampje open, felle zaklamp op je neus, pet naar binnen, ogen die van jou naar je collega, via het stuur en de achterbank weer terug bij jou komen. En dan met zo’n blik erbij alsof je stinkt. Wee je gebeente als je je paspoort vergeten bent. En wee je gebeente als je hem ook wel bij je hebt. Er is altijd wel een of andere creatieve onzinsmoes om je te laten dokken. Niet bepaald de bescherming die je van een uniform zou mogen verwachten.

Niets nieuws onder de Malinese zon lijkt me (zeker weten dat hier legio columns over geschreven zijn). De veiligheidstraining heeft me geleerd hoe om te gaan met dit soort autoritair en intimiderend gedrag waarbij je vooral leert je eigen reactie onder de loep te nemen. En daar wordt het interessant. Het lukt me namelijk niet altijd om me te gedragen als een schaapachtige schoothond.

In Liberia bijvoorbeeld werden we aangehouden voor een paspoort controle, die mijn half Liberiaanse-Sierra Leoonse reisgenoot helaas niet bij zich had. Dat vroeg om een verklaring waarvoor hij apart genomen werd. Bijna automatisch zetten de chauffeur en ik een tegenoffensief in, met onze grootste troef als inzet. Hevig verontwaardigd dat wij – wij van deze belangrijke organisatie die u allemaal kent – werden aangehouden! En ik – ik de donor! Je had mijn hoofd moeten zien. Een voor mijn doen ongehoord arrogante houding. Wij weldoeners zouden toch van elk zinloos oponthoud gevrijwaard moeten zijn. Dat ging er helaas niet in en het is ook geen wonder dat we buiten op het bankje even mochten gaan zitten afkoelen. Een agent legde ons vriendelijk uit dat het tijd wordt dat Liberia haar instituties versterkt en daar hoort dit soort controles gewoon bij. En al bouw je honderd weeshuizen, dit geldt voor iedereen. Toch een punt. Wat dachten we eigenlijk ook, uitzonderingsgevallen omdat we ontwikkelingswerkers zijn? Dat slaat als een L.. op een trommel, zou mijn moeder zeggen. De meest rake opmerking die de man richting ons – peacebuilders (ons hoofdprogramma in Liberia, maar dat wist de man nog niet eens) – maakte, was dat we er ook gewoon rustig uit kunnen komen. Praktiseer wat je preekt, lady, dacht ik er later zelf bij.

Een ander voorbeeld. Om Burkina Faso binnen te komen moest ik een visum kopen aan de grens. Meer dan zeven dagen kreeg ik niet, dat was kennelijk het Burkinese beleid. Voor mij het startschot voor een poeslief charmeoffensief, want er valt vast op de een of andere manier twee weken van te maken. De man was onvermurwbaar – ‘regels zijn regels’ en moge Allah hem zegenen hem op dit continent. Zat ik nou gewoon te proberen dat smetteloze uniform te bevuilen met een verdachtmakend omkopingsgedrag? Dat mijzelf realiserend, liep ik met het schaamrood op de kaken weer naar buiten. En wel mét een visum voor zeven dagen dat later in Bobo Dioulasso kosteloos en met een vriendelijke glimlach werd verlengd.

Ook blijkt niet elk uniform van dezelfde kwaliteit te zijn. In Sierra Leone moesten we verplicht een lift geven aan een agent. Dat is volledig tegen de veiligheidsregels in, maar we konden niet anders. In dit geval gelukkig maar, want de man garandeerde mijn veilige aankomst in Freetown nadat we door autopech volledig vast kwamen te zitten. En in sommige uniformen zit ook maar een mens. Zo was mijn sneer richting de Ghanese immigratiebeambte op vrijdagavond 2 juli 2010 op het vliegveld van Accra niet terecht. Ze hadden nog geen tien minuten daarvoor de kans op de World Cup verspeeld. Alle reden om goed sjacherijnig te zijn lijkt me.

Ik heb behalve een allergie kennelijk ook een ontzettend vooroordeel opgebouwd. Uniformen zijn niet te vertrouwen, ze zijn omkoopbaar, functioneren niet en intimideren je. Het boegbeeld van het onrecht waar we tegen strijden. Hoewel het vaak wel klopt, is mijn eigen hierboven beschreven gedrag weliswaar begrijpelijk, maar zeker niet legitiem. Het kán bovendien averechts werken.

Alle goede adviezen en zinvolle trainingen ten spijt, maar ook het uniform van mijn automatische piloot heeft op zijn tijd een wasbeurt nodig. Met kluitjes zwartblauwe uniformen op ongeveer elke straathoek van Bamako, heb ik gelukkig voldoende oefenmateriaal.

Manon Stravens, Bamako, 2 augustus 2010

Auteur
Manon Stravens

Datum:
12 augustus 2010
Categorieën: