Een kwaliteitskeurmerk voor ontwikkelingswerkers?

Een van de aanbevelingen in het WRR rapport is me bijzonder opgevallen. Dat was de kwaliteitskwestie. Er zouden weer echte specialisten moeten worden uitgezonden. Mensen die een bepaalde expertise hebben.

Zelf ben ik opgeleid als pedagoog. Het heeft me altijd verbaasd dat in organisaties waarin het kind centraal staat, zoals Plan of Save the Children, er nauwelijks pedagogen te vinden zijn. Hetzelfde geldt voor onderwijskundigen bij organisaties die zich bezighouden met onderwijs in ontwikkelingslanden.

Dat doet me denken aan de keer dat ik bij een ROC solliciteerde om les te geven over de ontwikkeling van kinderen. Mij werd gevraagd of ik Engels sprak.

‘Ja natuurlijk. Welke Nederlander doet dat niet?
‘Oh, dan kun je ook wel Engels geven.’

Toen dacht ik: tja, het onderwijs wordt dan misschien wel op een lager niveau gegeven dan op het HBO of de universiteit en didactische kwaliteiten zijn een belangrijk criterium, maar als ík de leerlingen Engels ga geven, dan neem ik ze niet serieus.

Als je deze parallel doortrekt naar ontwikkelingswerkers dan denk ik dat er twee soorten kunde voor nodig zijn. Dat maakt ontwikkelingswerk misschien ook wel zo’n moeilijk en tegelijkertijd uitdagend vak. Er zijn aan de ene kant algemene kwaliteiten nodig die te maken hebben met omgaan met andere culturen, je kunnen aanpassen aan wisselende omstandigheden, verbindingen kunnen leggen, lokale processen analyseren, luisteren en geduldig zijn, processen kunnen begeleiden, enzovoorts. Dat zijn voor een deel persoonlijke kenmerken die iemand van nature in meer of mindere mate kan hebben, maar het zijn ook kwaliteiten die door ervaring verder te ontwikkelen zijn. Daarnaast denk ik dat er specialisme voor nodig is. Hebben kinderen, om maar bij mijn eigen vakgebied te blijven, niet ook in ontwikkelingslanden recht op een deskundige? Of op iemand die echt weet hoe leerprocessen en de interactie tussen leerlingen en leerkrachten werken? Of iemand die echt weet hoe je de kwaliteit van het onderwijs bevordert?

Misschien is de insteek van veel ontwikkelingsprojecten in eerste instantie voorwaardenscheppend en minder gedifferentieerd, maar als je iemand voor een project zet die toevallig alleen het eerste type kunde in huis heeft, dan neem je de mensen voor wie het project bedoeld is misschien wel niet serieus genoeg. (Daar komt trouwens de vraag bij of in dit geval onderwijs in ‘een ontwikkelingsland’ hetzelfde is als onderwijs hier. Daar valt over te twisten. Er zijn natuurlijk enorm veel verschillen, maar in de kern denk ik dat er ook heel veel overeenkomsten zijn.)

Dat brengt me op de selectiecriteria voor banen in de ontwikkelingssector. Die zijn altijd vrij schimmig voor me geweest. Veldervaring wordt door iedereen als een heel belangrijke genoemd. Maar dit refereert weer aan de eerste soort kunde die ik beschreven heb. Echter, is werken met een lokale groep boeren in Bolivia een goede ervaring om erna in de sloppenwijken van Nairobi een project voor tienermoeders mee te helpen opzetten? Veldervaring zegt mijns inziens vrij weinig, behalve dat je in staat bent gebleken om lange tijd in het buitenland te wonen en te werken. En waarom wordt er toch altijd zo de nadruk gelegd op een opleiding zoals geografie, antropologie of ontwikkelingsstudies?

In de conclusies van het WRR rapport wordt gesteld dat de ene situatie in een bepaald land niet te vergelijken is met een andere in een ander land, dus dat we per situatie en locatie moeten zoeken naar de daar passende oplossing. Daaruit vloeit volgens mij voort dat selectiecriteria voor ontwikkelingswerkers ook onder de loep zouden moeten worden genomen en helder gespecificeerd zouden moeten zijn. En dat de eenzijdige nadruk op het eerste type kunde losgelaten moet worden. Dat zou de mogelijkheid creëren om ook andere disciplines toe te laten op de ontwikkelingsbanenmarkt. En dat zou een dialoog tussen hen mogelijk maken.

Auteur
Janneke Juffermans

Datum:
29 maart 2010
Categorieën:
Tags: