
De idealen van Vivian Velema-Andyka: ‘Mijn diepste motivatie is het geloof in de kracht van ieder persoon om te kunnen leven’
Het idealisme van Vivian Velema-Andyka om aan een betere wereld te werken begon al toen ze een tiener was. Wat volgde was een loopbaan langs verschillende landen en organisaties; van de studentenbeweging die het einde van de dictatuur van president Soeharto inluidde, tot het landendirecteurschap van de Leprastichting in Indonesië waar een innovatieve aanpak nu voor extase zorgt. Een monoloog. ‘Als we nu allemaal proberen bij te dragen aan het brengen van positieve verandering, dan is iedereen in staat om zijn leven tot bloei te brengen.’
‘Mijn idealisme voor een betere wereld begon toen ik nog een teenager was. Ik was actief binnen onze kerk en daar leidde ik een zogeheten Peace school die bedoeld was om kinderen uit arme gemeenschappen te helpen. Zelf kom ik uit een goede buurt en wist ik lange tijd niet dat er ook arme mensen verborgen zaten in de wijken om me heen. Door het werken met deze kinderen groeide het idealisme in me en wist ik al snel: welke beroepskeuze ik later ook ga maken, het moet iets idealistisch zijn.
‘Na mijn middelbare school ging ik studeren in Jakarta. Zo belandde ik in de studentenbeweging, precies op het moment rondom de val van president Soeharto. Omdat ik de Engelse literatuur studeerde en de taal goed sprak, was ik al snel een van de leiders van de studentenbeweging en werd het mijn taak om met buitenlandse journalisten te praten. Ik was begin twintig en stond als spreekbuis in de frontlinie omdat ik verantwoordelijk was voor de internationale contacten van de beweging. Het was een zware tijd omdat Indonesië nog echte repressie kende. Als je met meer dan drie mensen bij elkaar was, kon dat worden opgevat als het stimuleren van communisme.
‘Tijdens mijn studie heb ik ook veel aan leiderschapsformatie gedaan om een bredere visie op de maatschappij te krijgen. Ik zie nu veel andere actieve mensen uit de studentenbeweging terug in de politiek of bij ngo’s. In die zin was de omwenteling naar democratie een goudmijn voor het creëren van sociale activisten.
Gratis onderdak
‘We hadden op onze compound ook een kamer waar we gratis onderdak boden aan kleine boeren die hun zaak wilden komen bepleiten in Jakarta, studenten die buiten de stad woonden of mensen die een baan in Jakarta zochten. We hielpen hen de weg te vinden in deze metropool. Vaak ging ik zelf mee naar het politiebureau of de rechtbank om hun zaak te bepleiten. Voor mij zelf was dit ook een hele vormende periode. Het hielp me om te zien dat er verschillende groepen waren wiens rechten worden geschonden. Het meeste van mijn sociale vorming komt niet van de universiteit, maar van echte ervaringen in het begeleiden van groepen.
‘Na mijn studie ben ik op de Filippijnen gaan werken. Ik werd coördinator van een organisatie die bewustzijn moest bijbrengen bij katholieke studenten. Ik heb in die jaren heel wat leiderschapscursussen gegeven en de hele regio bezocht: van Vietnam tot de Pacific en het Wereld Sociaal Forum in Porte Alegre. In mijn werk stonden twee dingen centraal. In de eerste plaats wat je kunt doen voor een betere wereld als je student bent. In de tweede plaats wat je kunt doen voor een betere wereld als je afgestudeerd bent. Mijn eigen ontwikkeling versnelde ook en ik zag de problemen in de wereld steeds meer in breder perspectief.
‘Na een paar jaar ging ik terug naar Indonesië waar ik in de beweging voor mensen met een handicap terechtkwam. Dat was een compleet nieuw veld voor mij. Ik werd landen en regiocoördinator van de Engelse afdeling van Volentary Service Overseas (VSO) en moest de nieuwe strategie van de organisatie ontwikkelen. Zo kwam ik ook in contact met Nederlandse organisaties als Cordaid en stichting Kinderpostzegels. Ook hierin was leiderschap weer een belangrijk onderwerp. Het was in een tijd dat er amper nog gesproken werd over het mainstreamen van mensen met een handicap binnen ontwikkelingsprojecten. Ik heb in die periode een handboek over dit onderwerp geschreven. Een handboek over hoe je mensen met een beperking kunt insluiten in ontwikkelingsprojecten. De boodschap daarin was dat alle projecten aandacht voor mensen met een beperking moeten hebben. Ik heb het boek met hele concrete voorbeelden geïllustreerd en het is later ook door de VN gebruikt bij het maken van hun resoluties op het gebied van mainstreaming.
Jan Pronk
‘Ineens was ik expert geworden op een onderwerp dat de komende jaren alleen nog maar aan belang zou gaan winnen. Ik vond dat ik nog meer aan de ontwikkeling van mezelf moest gaan doen om echt expert te blijven. Op het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag ben ik daarom nog een master in Development Studies gaan doen. Dan zou ik nog meer in staat zijn mijn werk intellectueel in te kaderen. Ik kreeg onder andere college van de Nederlandse oud-minister Jan Pronk. Hem beschouw ik als een vriend. Hij vroeg altijd hoe het met mijn familie ging en geloofde eerst niet dat ik uit Indonesïe kwam omdat ik altijd heel aanwezig was in de discussies. Indonesiërs zijn daar veel te bescheiden voor, dacht Pronk. Die treden nooit op de voorgrond. Hij dacht dat ik uit de Filippijnen kwam.
‘Ik kwam ook in contact met het Liliane Fonds en schreef mijn master over community based rehabilition. De wereldgezondheidsorganisatie WHO had deze benadering net geïntroduceerd maar het was nog een nieuw thema. Tot dan toe was er vooral institutional based rehabilition. Er waren centra waar mensen met een handicap naartoe konden gaan en waar alle voorzieningen voorhanden waren, zoals dokters en fysiotherapeuten. Zij waren gewend om mensen te ontvangen, niet om zelf de gemeenschappen in te trekken. Bij community based rehabilition is het precies andersom. Een fysiotherapeut gaat bijvoorbeeld naar een gemeenschap, levert daar zijn dienst af bijeen kind met een handicap en gaat weer terug. De voortgang is dan echter niet optimaal. Als de ouders van het kind niet opvolgen wat de fysiotherapeut zegt, is de vooruitgang miniem. Ik ging onderzoeken waarom community based rehabilitation zo moeilijk was en kwam zo op een nieuwe variant, de outreach benadering. Die vulde het gat tussen beide benaderingen.
Een eigen lokaal rehabilitatiecentrum
‘Mijn stelling is dat je in programma’s voor mensen met een beperking ook altijd tegelijkertijd moet werken aan de verbetering van de economische mogelijkheden van de mensen om die persoon heen. Veel kinderen met een beperking komen uit arme gezinnen. Hun ouders doen vaak seizoensgebonden werk. Ze zijn bijna nooit thuis en kunnen dus ook geen opvolging geven aan wat de fysiotherapeut of dokter heeft gezegd. Als op z’n minst een van de ouders thuis is, kan community based rehabilitation meer kans op slagen hebben. Daarom kun je bijvoorbeeld kleine inkomensgenererende projecten aan huis beginnen. We zijn dit gaan doen in drie gebieden in Oost-Java en dat pakte goed uit. Uiteindelijk maakten de ouders daar samen een klein lokaal rehabilitatiecentrum en gingen ze met elkaar praten in zogeheten parents support groepen.
‘In 201o ben ik met een Nederlandse man getrouwd en ging ik in Nederland wonen. Ik ging werken bij Child Help International en nam een langere pauze om moeder te worden. Toen in 2014 de baan vrij kwam als landendirecteur van de Leprastichting in Indonesië, heb ik geen moment getwijfeld. Indonesië is nog altijd s werelds nummer drie als het gaat om het aantal nieuwe leprapatiënten. de laatste tien jaar is het aantal stabiel gebleven rond 16.000 per jaar.
‘Ook hier borduur ik voort op wat ik in mijn master al onderzocht heb. Om families te helpen die een leprapatiënt in hun midden hebben, is het belangrijk om economische programma’s te starten om zo voor een inkomen te zorgen. Je moet die economische noden kunnen ledigen. Het is niet zo dat we als Leprastichting zelf deze programma’s gaan ontwikkelen, maar we zoeken partnerschappen met organisaties die gespecialiseerd zijn in het stimuleren van klein ondernemerschap. Of met het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven heeft organisaties als de onze zoveel te bieden. Dan bedoel ik niet zozeer geld, maar vooral expertise in hoe je bedrijfjes moet opzetten. Zij hebben de mensen die trainingen kunnen doen.
Netwerken
‘Ik ben ook druk bezig om te netwerken. Zo bezoek ik netwerkbijeenkomsten waar mensen me vaak vragen: is er dan nog lepra in Indonesië? Of: zijn jullie nieuw hier? Mijn organisatie heeft altijd heel low profile gewerkt. Dat vind ik jammer want we hebben een prachtig trackrecord als je kijkt naar wat we bereikt hebben en de kennis die we hebben op het gebied van evidence based werken.
‘We werken vooral samen met het Indonesische ministerie van Gezondheidszorg. We ondersteunen het ministerie met kennisoverdracht in negentien provincies en spelen een belangrijk rol in de training van medewerkers van lokale gezondheidscentra. Ook zijn we actief in het initiëren van zelfzorggroepen, stigmabestrijding en met het introduceren van innovaties. Zo hebben we nu een nieuw model ontwikkeld, Pep ++ waarmee we de komende jaren een grote doorbaak willen bewerkstelligen en de echte genadeklap aan de ziekte willen toebrengen. (hiervoor heeft de organisatie ruim 9 miljoen euro uit het droomfonds van de Postcodeloterij gekregen, mb). Deze kuur vermindert de kans om lepra te krijgen met 90 procent.
‘Of lepra niet een te smal onderwerp is voor mij? Nee, helemaal niet. In deze baan komen twee dingen samen. In de eerste plaats de ziekte zelf. Hoe bestrijd je lepra, hoe voorkom je besmetting, hoe vind je mensen die net ziek zijn geworden? En dan de weg die de Leprastichting is ingeslagen, richting een rechtenbeweging: met aandacht voor thema’s als inclusie, stigma en discriminatie. Het is dus juist heel breed. En daar komt dan nog het verhaal over de Pep ++ bij. De innovatie die nu plaatsvindt is heel hoopvol en zelfs adembenemend.
‘Mijn diepste motivatie om dit werk te doen is het geloof dat ik heb in de kracht van ieder individueel persoon om voluit te kunnen leven. Het maakt niet uit waar iemand doorheen is gegaan, ieder individu heeft recht op geluk en volledige toegang tot zijn of haar rechten. Ook geloof ik sterk in maatschappelijke betrokkenheid. Als we nu allemaal proberen om bij te dragen aan het brengen van positieve verandering , dan is iedereen in staat om zijn leven tot bloei te brengen.’