Josh Maiyo: ‘De ivoren toren is typisch westers’

Wat is de rol van wetenschap in de maatschappij? En hoe spelen snel veranderende politieke en economische factoren daarin een rol? Vice Versa spreekt erover met Josh Maiyo, docent en promovendus aan de Vrije Universiteit.In het Westen is het makkelijk fantaseren over wetenschappelijke objectiviteit, terwijl je een comfortabel leven leidt. Maar ik vind – en met mij vele Afrikaanse academici die hun familie zien lijden onder corruptie, armoede, ongelijkheid – dat ik die luxe niet heb.’ Deel vier in de reeks in samenwerking met NWO-Wotro.

 

Dat de wetenschap een rol heeft in maatschappelijke verandering staat onomstotelijk vast voor de Keniaanse Josh Maiyo (1972), docent en promovendus aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Met zijn wortels in ruraal Afrika, het onderwijs en de journalistiek, doet Maiyo de beruchte ivoren toren af als ‘typisch westers’ – die ook niet geldt voor de nieuwe, met sociale media opgroeiende generatie wetenschappers. Die zoekt, net als Maiyo zelf, veel meer het contact met de samenleving. Het is tijd dat universiteiten die maatschappelijke bijdrage erkennen èn waarderen, vindt hij.

Maiyo genoot in Kenia een opleiding tot middelbare-schooldocent in Engelse taal en literatuur, maar werd al snel journalist, vertelt hij. Zijn passie voor onderwijs werd gekaapt door een interessante ontwikkeling in Kenia, de liberalisering van de pers, eind jaren negentig. Maiyo blikt terug: ‘Het medialandschap explodeerde. Er kwam ruimte voor een onafhankelijke stem, en ik zat daar met mijn interesse in politieke en sociale vraagstukken middenin.’ De stap was snel gezet. Maiyo werd radio- en televisiepresentator en eindredacteur voor de publieke omroep, de Kenya Broadcasting Corporation. In 2002 belandde hij in Hilversum, waar hij Afrika-redacteur en presentator werd voor de Wereldomroep, die inmiddels in RNW Media is opgegaan.

Maar de journalistiek bood te weinig diepgang, vertelt Maiyo. ‘Je hebt enkele minuten voor een onderwerp en dan spring je alweer naar het volgende item.’ Journalisten simplificeren een complexe werkelijkheid, dat helpt niet om Afrika beter te begrijpen. Maiyo: ‘Ik was vooral bezig met het versterken van het beeld van “Afrika is een land”, een beeld dat geen recht doet aan de politieke, sociaaleconomische en historische complexiteit van het grootste continent op aarde met meer dan een miljard bewoners.’

Het westerse publiek is volgens Maiyo maar beperkt geïnteresseerd in de dieperliggende oorzaken van conflict, bijvoorbeeld. ‘Mensen willen vooral weten wie er wie doodschiet en wie daar tussen staat. Dat conflict vaak geen etnische, maar een economische oorzaak heeft, is moeilijk te verkopen.’ In Kenia zat Maiyo als journalist dichter bij de realiteit, en kreeg hij reacties van beleidsmakers en het bedrijfsleven op zijn verhalen. ‘Maar een journalist in Kenia legt niet gemakkelijk de connectie met ontwikkelingen elders, die óók kunnen verklaren wat er in Kenia gebeurt.’

En dus begon hij drie jaar later met de studie politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, waarvoor hij cum laude slaagde. Hij bemachtigde een beurs voor de tweejarige onderzoeksmaster African Studies in Leiden. Daar moest hij wennen aan het ‘microscopische niveau’ waarop antropologen de Afrikaanse samenleving bestudeerden, met een grote ‘fascinatie voor Afrikaanse cultuur, mysticisme en traditie’. Hoe moest hij zich daar als enige Afrikaanse docent in positioneren? ‘Hoe moest ik Afrika onderzoeken, de kennis over dat continent interpreteren? Wat was mijn unieke bijdrage? Dat heeft me gemotiveerd om verder te gaan in de wetenschap.’

Inmiddels is Maiyo docent aan de VU en aan Webster University in Leiden. Komende zomer verdedigt hij zijn promotieonderzoek naar grootschalige landacquisitie in Oeganda door Chinese, Indiase en Noorse investeerders – hij kreeg er een beurs van NWO-Wotro Science for Global Development voor. ‘Acquisitie, geen landroof’, benadrukt hij. ‘Als wetenschapper moet je oppassen met dit soort beladen terminologie.’ Niet dat Maiyo in neutrale wetenschap gelooft. ‘Wetenschappers kunnen geen werkelijke onafhankelijkheid en objectiviteit voorwenden. In de antropologie leer je reflecteren op je positie als onderzoeker, hoe enkel je aanwezigheid al jouw onderzoeksomgeving beïnvloedt. Dat moet je accepteren, en meer nog: je afvragen hoe je dat inzet in je werk. Want of ik nu docent, journalist of wetenschapper ben, ik wil altijd invloed hebben.’

 

Waar komt die behoefte uit voort?

‘Hier in het Westen is het makkelijk fantaseren over wetenschappelijke objectiviteit en de wens om niet te interveniëren, terwijl je een comfortabel leven leidt en vrijheid van meningsuiting geniet. Maar ik vind – en met mij vele Afrikaanse academici die hun familie zien lijden onder corruptie, armoede, ongelijkheid – dat ik die luxe niet heb. Ik ben opgeroeid in ruraal Afrika en heb de ellende van dictatuur, de erfenis van het kolonialisme, landloosheid aan den lijve meegemaakt. Mijn ouders, van oorsprong veehouders, zijn onder het Britse koloniaal bestuur van Kenia naar Tanzania gemigreerd, waar ik ben geboren. Bij terugkeer naar Kenia waren ze landloos en arm. Ze spaarden het brood uit hun mond om hun kinderen te voeden. Ik herinner me de gele maïs, die noodhulp van de Amerikanen, nog heel goed. En er is nog steeds armoede. Een telefoontje van mijn moeder en ik zit er middenin. De urgentie om als wetenschapper iets te betekenen, is bij ons veel groter.’

 

En vindt u dat u als wetenschapper nu meer invloed uitoefent?

‘Door mijn ervaring met en kennis over Afrika kan ik een belangrijke brug slaan. Ik kan bewustzijn over mondiale vraagstukken vergroten, parallellen trekken met wat er in andere landen gebeurt en dat verklaren. Zo spelen problemen als nepotisme en autoritarisme niet alleen in Oeganda, maar ook in Congo, Burundi en Rwanda. En de opkomst van China, dat zich van mensenrechten en democratie weinig aantrekt, versterkt dat autoritaire Afrikaanse leiderschap alleen maar. Ik ben ook een bron van informatie voor journalisten en draag bij aan het publieke debat. Door aanwezig te zijn op seminars, blogs te schrijven en in contact te zijn met het publiek. Ik ben geen activist, wel een betrokken wetenschapper.

Voor veel wetenschappers blijft die maatschappelijke relevantie een uitdaging, constateert Maiyo. ‘Ze erkennen het belang ervan, maar je ziet ze worstelen met de hoe-vraag. Hun rol is observeren, onderzoeken en opschrijven, vinden ze. Beleidsmakers zoeken maar uit wat ze ermee doen. Vasthoudend aan het wetenschappelijke adagium van objectieve onafhankelijkheid, willen ze geen verandering teweegbrengen. De activistische wetenschapper uitgezonderd, die heeft daar geen last (meer) van. De Afrikaanse wetenschapper overigens ook niet. Die heeft nauwere banden met ngo’s en andere actoren. Het wordt vaak bekritiseerd, dat Afrikaanse onderzoekers niet afhankelijk zijn, omdat ze hun inkomen aanvullen met advieswerk. Maar dat is slechts een deel van het verhaal.’

 

Voelt u de urgentie iets te moeten betekenen voor uw continent nog voldoende nu u in Nederland zit?

‘Als Afrikaans onderzoeker in Nederland geniet ik veel meer vrijheid en meer autonomie dan een journalist of onderzoeker in Afrika. Ik kan hier zaken makkelijker aan de kaak stellen. Journalisten in veel Afrikaanse landen hebben steeds vaker last van afbraak van de democratie. Ze worden lastiggevallen, bedreigd en soms zelfs vermoord. Als je in Kenia je steun uitspreekt voor het Internationaal Strafhof, bijvoorbeeld, dan word je al snel afgeschilderd als een verrader die partij kiest voor het “neokoloniale Westen”. Weinigen durven daardoor kritisch te zijn op het leiderschap. Journalisten èn wetenschappers leven in angst, ook omdat de Keniaanse banenmarkt klein is en de overheid de grootste en bestbetalende werkgever is. Dus neigen ze al snel naar zelfcensuur.’

 

Heeft u een voorbeeld van een zaak waartegen u zich hier heeft uitgesproken, waarvoor u in Kenia in de problemen zou zijn gekomen?

‘Een aantal jaren terug organiseerde ik – toen ik voorzitter van de Keniaanse diaspora in Nederland was en onderzoek had gedaan naar het Internationaal Strafhof – een demonstratie aan de poort van dat Strafhof. Ik herinner me nog een belletje van de Keniaanse ambassade, die vroeg wie mij geld had toegeschoven en wat ik wilde bereiken. In Kenia zou ik geen telefoontje krijgen, maar had ik acuut te maken gehad met de oproerpolitie, traangas en honden. Dat gebeurt er als je tegen de regering protesteert.’

 

Hoe is dat in uw huidige onderzoek naar landacquisitie?

‘Ik heb veel samengewerkt met de Oegandese landalliantie. Dit soort organisaties loopt groter risico dan ik om te worden bedreigd en voor het gerecht te worden gesleept. Ook internationale ngo’s als Oxfam Novib moeten oppassen met wat ze zeggen in Oeganda. Als ze verbannen worden, kunnen ze het schudden. Zo was ik bij de Africa Works!-conferentie waarbij een Oegandese delegatie kwam vertellen hoe leuk Oeganda is om in te investeren – een verhaal dat geweldig verkoopt in Nederland. Ik heb in dat panel het belang van investeringen benadrukt, maar ook de noodzaak van checks and balances en het respecteren van de wet. Zodat ook de Oegandezen profijt hebben van investeringen.’

 

Waarom is het anders als wetenschapper?

‘Ik kan mensen bij naam en toenaam noemen, zoals het wetenschappelijk betaamt. In een district waar ik onderzoek deed is een van de grootste landeigenaren de broer van de president, wiens land eigenlijk toebehoort aan een boerenorganisatie. Een ngo die dat roept, komt vlug in de problemen. Als wetenschapper kun je het wel constateren en bekendmaken. Ik werd wel even afgeschilderd als een Keniaanse vreemdeling die Oeganda in een kwaad daglicht wil stellen, maar ik had feiten en foto’s die het verhaal vertellen.’

 

En u vindt dat ook uw rol?

‘Absoluut. Ik ben er niet enkel om mijn resultaten te presenteren, ik kan een extra stap zetten. Als onderzoeker heb ik een unieke positie. Ik heb drie jaar lang onderzoek gedaan en heb gedetailleerde informatie – veel meer dan een journalist. Ik heb geen belangen en ben minder bedreigend. Dat geeft vertrouwen. Ngo’s worden vaker gewantrouwd. Dat komt ook door hun soms militante agenda en simplificering van het probleem. Hun campagnes zijn niet altijd op feiten gebaseerd en ideologie speelt een grote rol. Ze kunnen echter wel mijn kennis gebruiken om een goed geïnformeerde campagne te voeren. Als een onderzoeker zie je vaak meerdere kanten alsook de complexiteit van het verhaal. Ik leg hen dan ook verschillende opties voor. Het is niet mijn taak met vaststaande oplossingen te komen.’

 

Heeft u geen eigen agenda?

‘Ik denk het wel: een agenda van sociale rechtvaardigheid. We hebben dezelfde belangen, maar het gaat om de manier waarop je iets aan de kaak stelt. Dialoog is belangrijk. Het heeft geen zin om alleen te vingerwijzen, zonder bij te dragen aan een oplossing.’

 

Een voorbeeld?

‘Ik probeer partijen om de tafel te krijgen. Zo heb ik een workshop georganiseerd met buitenlandse investeerders, boerengroepen, nationale en lokale autoriteiten en de lokale landalliantie in Oeganda. Ik merkte dat er veel over anderen werd geklaagd, maar dat ze niet met elkaar spraken. Investeerders hadden alleen voor het verkrijgen van de juiste papieren contact met de nationale autoriteiten, en niet met lokale overheden. Het was de eerste keer dat zij door die workshop hun verwachtingen naar elkaar toe uitspraken. Investeerders willen een efficiënte overheid, die op haar beurt van investeerders een bijdrage aan ontwikkeling verwacht, zoals qua infrastructuur. Die workshop opende communicatiekanalen en heeft onderling begrip verbeterd. Zo weet ik dat een lokale ambtenaar later samen met vissers een educatief bezoek heeft georganiseerd aan de viskwekerij van de investeerder. En een Chinese investeerder zei dat Chinezen nog veel te leren hebben: “We begrijpen de lokale cultuur niet. Om succesvol te zijn moeten we ook daarin investeren, zodat we goede relaties met werknemers kunnen opbouwen.” Dit soort uitwisseling is nuttig en kan hen een hoop fouten en tijd besparen. In zo’n proces zie ik mijzelf als een mediator die zorgt dat beide partijen goed geïnformeerd zijn, zodat zij zelf de oplossingen aandragen.’

 

Hoe bent u, met uw agenda, geloofwaardig in de ogen van investeerders en beleidsmakers?

‘Onderzoekers worden makkelijker vertrouwd, is mijn ervaring. Chinese investeerders zijn doorgaans heel wantrouwig, bijvoorbeeld. Maar zij gaven me toegang tot hun land, omdat ik hen verzekerde dat ik hun informatie puur voor onderzoek zou gebruiken en er niet mee naar de media zou stappen. En ik vertel ze ook het perspectief van de lokale gemeenschap, hoe die over de investeringen denkt. Ik kan suggereren hoe ze zaken anders aan moeten pakken, door bijvoorbeeld niet alleen met beleidsmakers te praten. En geluisterd naar die Chinese investeerder, hebben ze daar wel oren naar.’

 

Bent u nooit in de verleiding geweest om toch naar de media te stappen?

‘Ik heb wel een paar keer op het punt gestaan, maar dat was riskant. Mijn onderzoek was nog niet afgerond, dat kon problemen veroorzaken.’

 

Kunt u in deze positie dan voldoende gedaan krijgen, vindt u?

‘Vijftig jaar ontwikkelingswerk heeft geleerd dat we verandering niet kunnen afdwingen. Wetenschappers denken snel aan een “technische correctie” om problemen om te lossen, maar de mens handelt niet altijd rationeel. Zijn denken is een product van generaties van cultureel begrip en gedrag. Je kunt wel vinden dat veehouders minder koeien moeten houden om milieudruk te verminderen, maar dan vergeet je dat vee ook een symbool voor welvaart en cultuur is. Ik kan alleen informeren en faciliteren. In samenwerking met anderen, dat wel. Alleen kan ik niet zoveel bereiken. Ngo’s hebben de vaardigheden om goede campagnes te bouwen. Die heb ik weer niet.’

 

U maakt zeer actief gebruik van sociale media. Wat levert u dat op?

‘De impact daarvan is moeilijk in te schatten, maar het zijn middelen om mijn ideeën en onderzoeksresultaten naar een breder, niet-academisch publiek en naar beleidsmakers te communiceren. Zo is mijn interview op de AfrikaWorks!-conferentie over landacquisitie in Oeganda opgenomen op video en verspreid. Dat vergroot bewustzijn en is – hoop ik – een bijdrage aan sociale verandering. Mijn uitingen hebben weer tot uitnodigingen geleid om te spreken op allerlei universiteiten. In de Verenigde Staten werd ik uitgenodigd mijn bevindingen te delen met een comité van het Amerikaanse Congres in Washington.’

 

Hoe helpen we de wetenschapper uit zijn ivoren toren?

‘Je kunt de waarde van kennis niet altijd economiseren, er zullen altijd wetenschappers zijn die liever in die veilige cocon van wetenschappelijke tijdschriften en boeken blijven preken voor eigen parochie. Maar de nieuwe generatie wetenschappers, opgegroeid met sociale media, zoekt de maatschappij meer op. Dat is een natuurlijk proces dat je niet te veel moet afdwingen. Wat er wel moet veranderen, is de manier waarop universiteiten rangschikken en waarderen. Er is te weinig waardering – en daarmee te weinig stimulans – voor het werk dat een wetenschapper buiten zijn wetenschappelijke publicaties doet. Natuurlijk moeten we de geloofwaardigheid en kwaliteit van de wetenschap garanderen, maar er is nu een obsessie voor collegiale toetsing. Je wordt alleen afgerekend op je publicaties, niet op je niet-wetenschappelijke bijdragen aan de maatschappij en het publieke debat.’

Auteur
Vice Versa

Datum:
20 februari 2017