Filosoferen met Ellen: De global village

Nooit eerder leek de wereld zo klein. Tegelijkertijd lijken de problemen steeds groter en lastiger op te lossen. Ellen Mangnus vraagt zich aan de hand van een confronterend toekomstperspectief van socioloog Zygmunt Bauman af hoe ontwikkelingswerkers zich het beste kunnen aanpassen aan onze snel veranderende ‘global village’. 

De krantenkoppen van de afgelopen tijd blijven steeds droeviger stemmen.  Een dreigende genocide van jezidi’s in Noord-Irak, een verspreidend ebola-virus in West-Afrika en oorlog in Oekraïne. De omstandigheden in Gaza, Syrië en Zuid-Soedan zijn schrijnender dan ooit en het aantal wereldbewoners op de vlucht heeft een recordhoogte bereikt.

Het rommelt in de wereld en meer dan eens merken wij Nederlanders daar de gevolgen van. De vliegramp met MH17 en de Russische boycot van Europese producten raken ons allemaal: als naaste, als consument of als boer. Nog nooit leek de wereld zo klein.

We leven in een zogenaamde ‘global village’, een ‘mondiaal dorp’, waarin we via sociale media meer dan ooit met elkaar verbonden zijn. De tijd dat het nieuws over andere volken nog met name via radio, televisie en fax tot ons kwam, lijkt lang geleden. Een groot gedeelte van de wereldbevolking kan de aarde in enkele momenten rond surfen. We Skypen met collega’s, en Whatsappen met vrienden op de meest afgelegen plekken.

Toch is er iets vreemds aan de hand. Anders dan in een werkelijk dorp, waarin de bewoners, ongeacht hun verschillen in intelligentie, interesses en capaciteiten met elkaar wat van het leven proberen te maken, lijkt samenleven in de global village niet vanzelfsprekend.

Ralf Bodelier, publicist en gepromoveerd op kosmopolitisme noemt het op zijn website zo mooi ‘de paradox van de globalisering’: ‘Nooit eerder was de wereld zo klein, nooit eerder konden we zoveel van elkaar weten en nooit eerder waren we zo van elkaar afhankelijk. Maar nooit eerder ook leken Nederlanders zo weinig geïnteresseerd in datzelfde buitenland’, zegt hij. Het verontrust hem bijvoorbeeld dat zijn kinderen geen maatschappijleer krijgen op school. Ook refereert hij aan het feit dat Europa zijn grenzen steeds strenger bewaakt, terwijl er bijna 14 miljoen vluchtelingen zoeken naar veiligheid en een menswaardig bestaan.

Ik zou verwachten dat de toegankelijkheid van de wereld zou leiden tot meer uitwisseling en daardoor tolerantie en begrip voor mensen die anders denken en anders leven. Maar vooralsnog lijkt dat niet het geval. Hoe zal onze global village zich ontwikkelen?

Vloeibare wereld

De Pools-Britse socioloog Zygmund Bauman (1925) schreef in 2005 een toekomstscenario. In zijn boek ‘Liquid Modernity’ (2005) voorspelt Bauman in detail hoe hij verwacht dat onze samenleving eruit komt te zien. Hij betoogt dat we een tijdperk ingaan waarin het leven ‘vloeibaar’ is. Daarmee bedoelt hij dat we zullen leven in een maatschappij waar vrijwel alles in beweging is en weigert consistent te worden. De samenleving verliest aan structuur en wordt een netwerk. Sociale verbanden brokkelen af en alles draait om de ontplooiing van het individu.

Zo omschrijft Bauman bijvoorbeeld hoe onze menselijke relaties veranderen. In het verlengde van het vrije leven, zullen mensen vastigheid op het gebied van liefdesrelaties steeds vaker uitstellen. Mensen zijn bang voor definitieve binding. In een netwerk van ‘virtuele relaties’ is het makkelijker om tijdelijke connecties te maken en relaties af te breken. Omdat alles zo snel verandert, leven mensen in grote onzekerheid. Dit komt tot uiting als angst voor mensen die vreemd of anders zijn. Omdat het niet mogelijk is om grip te krijgen op een vloeibare wereld, proberen mensen zich vast te klampen aan dingen die ze wel kunnen beïnvloeden. De Europese grenzen we zo sterk bewaken zijn een symptoom van onze machteloosheid tegenover mondiale problemen.

Het vloeibaar leven staat volgens Bauman gelijk aan een consumptief leven: mensen zijn voortdurend op zoek naar geluk en nooit bevredigd. Begeren is de essentie van het leven geworden en consumeren heeft een driftmatig karakter gekregen. En daarin ligt volgens Bauman de bron voor nieuwe sociale klassen. Het is namelijk onmogelijk voor alle inwoners op aarde om een consumptief leven te leiden. Daar heeft de aarde eenvoudig weg niet voldoende bronnen voor.

Hij voorziet een nieuwe mondiale elite die hij de culturele hybriden noemt. Zij zijn enorm flexibel en bewegen zich vrij op mondiaal niveau. Ze horen nergens thuis en vormen netwerken in een wereld zonder hiërarchie en autoriteit. Zelfs hun identiteit is vloeibaar, ze passen zich aan de context aan waar ze zich op dat moment in bevinden.

Deze consumerende klasse heeft een tegenhanger, die Bauman met een metafoor voor het overschot van consumeren aanduid: ‘afval’. Tot afval behoren alle mensen die niet de middelen of het vermogen hebben om de steeds nieuwe kansen te zien en te pakken. Zij leven in armoede en zijn op zichzelf aangewezen. Als schuldigen voor hun schrijnende situatie zullen zij onder elkaar steeds andere zondebokken aanwijzen. Gevolg: een toename van fundamentalistische godsdienstconflicten en racistisch geweld.

Bauman voorziet dus een steeds grotere complexiteit en een verschuiving van het armoedeprobleem. Er zal geen kloof meer zijn tussen het Westen en ontwikkelingslanden, maar de ongelijkheid is op mondiaal niveau: tussen een klasse culturele hybriden en mondiaal wijdverspreide armoede. En vijandigheid tegenover andersdenkenden zal toenemen.

Wat betekent zo’n scenario voor de ontwikkelingssector?

Theorie vs. praktijk

Zelf geloof ik niet helemaal in het pessimistische scenario wat Bauman schetst. Volgens mij heeft ieder mens sociale verbintenis nodig en ik kan me niet voorstellen dat zich een generatie ontwikkelt die kan leven met enkel vluchtige contacten. Wel deel ik zijn constatering dat het armoedeprobleem verschuift en we te maken hebben met een wereld die snel verandert en om flexibiliteit vraagt.

Kan de ontwikkelingssamenwerking zoals die nu vormgegeven is, ondersteuning bieden aan deze complexe global village? Dat betwijfel ik.

Provocerend zou ik willen stellen dat een van de expertises die de Nederlandse ontwikkelingssector in 65 jaar heeft weten ontplooien, het maken van plannen is. Nederlandse ontwikkelingswerkers zijn meesters in het uitstippelen van ontwikkeling. Millenniumdoelen en beloftes als dat we bij 250.000 boeren in vier jaar tijd productiviteitsverhoging realiseren, behoren tot de beoogde resultaten. Een van de eerste dingen die ontwikkelingsorganisaties hun nieuwe junioren leren is niet hoe ze kunnen samenwerken met mensen in andere culturele contexten maar hoe ze een logframe moeten opstellen.

Eric Boerrigter, werkzaam bij Partin, de branchevereninging voor particuliere initiatieven, uitte op de website van Vice Versa begin augustus zijn ongenoegen over het beleidskader voor strategische partnerschappen, getiteld ‘Samenspraak en Tegenspraak’, dat minister Ploumen met de ontwikkelingssector wil afsluiten. Daarin staat dat de partnerschappen zullen gaan werken volgens een ‘theory of change’: een serie bouwstenen die in hun samenhang beschrijft hoe een lange-termijndoel zal worden behaald.

Misschien is het een menselijke behoefte om orde te willen creëren in de complexiteit die inherent is aan interveniëren in een ontwikkelingsland? Ik doe het zelf ook graag, me inlezen en logisch redeneren hoe verandering kan worden bewerkstelligd. Inputs, activities en outputs. Heerlijk, alsof je een soep bereidt: ‘Snijd de tomaat in blokjes, voeg deze al roerende toe aan de gefruite ui en vergeet niet een snufje zout toe te voegen.’ Om vervolgens te constateren dat de soep niet hetzelfde smaakt als je deze maakt op een houtvuurtje in Mali met maggi-blokjes en tomatenpuree. Plannen leiden niet altijd tot de verwachte impact. Sterker nog, plannen en ontwerpen versimpelen de werkelijkheid. Daardoor wordt vaak weinig resultaat geboekt of zelfs negatieve bijeffecten.

Boerrigter stelt dat iedere ontwikkelingswerker weet dat ontwikkeling niet te plannen valt en pleit voor een flexibelere aanpak waarin het ontwikkelingstraject ‘in ontwikkeling is’ en wordt opgevat als een reis. De deelnemende partners ontdekken gaandeweg elkaars sterke kanten en bepalen samen hoe ze inspelen op de kansen en mogelijkheden die zich voortdoen.

Flexibiliteit

Armoede zal zich wijd verspreiden en problemen veranderen snel. De huidige methoden stellen ons niet in staat om de afval-klasse adequaat te helpen. Om zinvol te opereren in de global village moeten we onze houding veranderen. Flexibiliteit wordt de nieuwe norm.

Als we willen voorkomen dat de global village een klassenmaatschappij met afval en zondebokken wordt en wij zelf tot de culturele hybriden gaan behoren die nauwelijks communiceren met een aan zichzelf overgeleverde onderklasse, moet de sector af van het helpen van nauw gedefinieerde groepen. En moeten we de neiging tot langetermijnplannen wellicht wat beter leren onderdrukken, ten gunste van het kweken van wederzijds inlevingsvermogen. Het lijkt me een belangrijke opdracht voor de ontwikkelingssector: te voorkomen dat Bauman met zijn toekomstscenario gelijk krijgt.

Ellen Mangnus schreef samen met Marc Broere het boek ‘Minder hypes, meer Hippocrates.’ Ze werkt bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen en is daarnaast bezig met het afronden van haar promotieonderzoek over de praktijk van kleine handelaren in West-Afrika.

Dit artikel verscheen eerder in Vice Versa #4 Wil jij het volgende stuk van Ellen zo snel mogelijk lezen? Neem dan nu een abonnement op Vice Versa!

Auteur
Ellen Mangnus

Datum:
30 oktober 2014