
Blog Tabitha Gerrets: Rauwe randjes
In haar eerste bijdrage als blogger voor de website van Vice Versa beschrijft Tabitha Gerrets hoe zij haar verhuizing naar Kenia voor Aqua for All heeft ervaren. Ze had er zoveel zin in toen ze twee maanden geleden vertrok, maar tot nog toe acclimatiseert zij moeizaam in Nairobi. Of zij en de Keniaanse hoofdstad ooit vriendjes worden, weet ze niet. Maar haar nieuwe woonplaats biedt wel veel stof tot schrijven.
Precies twee maanden geleden kwam ik in Nairobi aan. En twee maanden had ik nodig om de moed te verzamelen om m’n eerste blog te schrijven. De reden is weinig heldhaftig. Ik wilde kunnen vertellen hoe fantastisch het was dat ik eindelijk met mijn Keniaanse avontuur begonnen was. Dat het een droom was die uitkwam. Dat ik me als een vis in het water voelde. Not really. Op een zaterdagmorgen stapte ik uit het vliegtuig op Jomo Kenyatta Airport. Het was koud en bewolkt. Ik kwam net uit een zonnig Nederland zetten. Dat viel even tegen. Het wennen aan mijn nieuwe thuis voor de komende twee jaar viel me ook tegen. Nairobi is not an easy lover en vooralsnog voelt ons samenzijn als een gedwongen huwelijk. Als grote winkelcentra je hart sneller laten kloppen dat zit je hier goed op je plek. Maar voor iemand die Nijmegen als laatste stad op haar netvlies had, is Nairobi een sfeerloze, onveilige stinkstad.
Het gaat wennen zeggen ze. Zes sloten op slot voor het slapen gaan. Getraliede hekken voor de ramen. Twee bewakers aan de poort. Niet na 18:30 uur alleen over straat. Liefst helemaal niet alleen over straat. Alles met de taxi. Geen grote menigten opzoeken, de beschieting in winkelcentrum Westgate is immers nog maar een jaar geleden. Uiteraard ga ik het de tijd geven. Maar niet te veel. Nairobi lijkt me geen stad om te lang te blijven hangen. Het is een stad waar continu op je hoede zijn een soort tweede natuur wordt. Elke wijk heeft hier zijn eigen straatrovers, dus je kijkt eerst even goed om je heen voor je je veilige compound uit loopt. Je stopt je guard af en toe iets toe in de hoop hem tevreden te houden en te voorkomen dat hij op een dag de deur opent voor zijn vrienden wanneer jij op vakantie bent. Je loopt een winkelcentrum binnen en lokaliseert als eerste de nooduitgang. Je doet je sieraden af als je een rondje gaat hardlopen. Je kopieert dagelijks je bestanden naar een externe harde schijf in de veronderstelling dat je je laptop ooit een keer af mag geven. Het went zeggen ze. En dat is misschien nog wel het ergste (herinner me hieraan als ik over twee jaar besluit mijn contract te verlengen).
Booming Africa?
Ik had verwachtingen. The Economist beloofde me één van de snelst groeiende economieën van Oost Afrika. De Wereldbank bevestigde dat beeld deze week nog eens door Kenia te bombarderen tot middeninkomensland. Niet lang geleden schreef ik nog een artikel over deze andere kant van Afrikaanse landen in het algemeen, Nederlanders moesten niet denken dat er alleen maar armoede was. Maar mijn eigen verwachtingen zijn doorgeschoten. Ik verwachtte hordes aan jonge mensen die hun land als een razende aan het opbouwen waren. Samen. Schouders eronder. Ze zijn er, maar veel heb ik er nog niet gevonden. Hopelijk komt dat nog. Ik zie vooralsnog vooral een grote kloof tussen arm en rijk. Gated communities aan de ene kant en sloppenwijken als Kibera aan de andere. Ik zie een kleine middenklasse die net zo slecht op de hoogte is van de uitdagingen waar hun medeburgers in afgelegen rurale gebieden mee kampen als de gemiddelde Nederlander, en die gek genoeg met net zulke simplistische oplossingen komt. ‘Er is toch een enorm aquifer [ondergrondse watervoorraad] in Turkana gevonden? Kunnen ze die niet gebruiken om het drinkwaterprobleem in het noorden op te lossen?’ Uuh, tja. Achttien miljoen Kenianen, bijna de helft van de bevolking, heeft geen toegang tot veilig drinkwater, dat gaat een aquifer ergens in Turkana niet oplossen.
Kenia blijkt dus ineens een middeninkomensland te zijn. Al met al vraag ik me af hoe dat gloednieuwe bruto binnenlands product van $1,045 per hoofd van de bevolking precies verdeeld is. Een facilitair medewerker vroeg me vorige week bedeesd of hij wat geld van me lenen kon. ‘The fridge is empty’, hij had nog een week te gaan voor payday. De bewaker bij mij aan de poort vroeg me om geld om de bus naar thuis te kunnen pakken, ook hij had nog een stukje maand over aan het eind van zijn salaris. De helpdeskmedewerkster van Zuku die mij aan de telefoon instructies gaf voor het aansluiten van een internetverbinding vroeg of ik geen baan had voor haar zusje. En zo ken ik er nog een aantal. Nee, van een trickle down effect zie ik nog weinig. Ik zie vooral veel mensen die hard op zoek zijn naar een baan, en zelfs diegenen die een baan hebben zijn er niet zeker van dat ze het einde van de maand halen.
En dan zijn er nog een aantal mensen voor wie geen hoop meer is. Het zijn er gelukkig veel minder dan veertien jaar geleden, toen ik hier de naïeve toerist kwam uithangen, maar ze zijn er nog wel. In mijn dagelijkse gang naar mijn werk loop ik elke ochtend langs een graatmagere verwilderde man die zijn broek met zijn handen moet vasthouden om te voorkomen dat hij afzakt. De stoep is zijn thuis. De honden zijn buren. Soms ligt hij daar ook overdag te slapen. Dan zie ik mensen langslopen zonder naar hem te kijken. Ik durf ook niet goed, bang dat hij me aanspreekt, of erger nog, me aanklampt. Een taxichauffeur heeft me uitgelegd dat deze man af en toe wat te eten krijgt van de dames die de eetstalletjes langs de weg bevrouwen. Toen ik hem vroeg of ik hen dan wellicht geld kon geven om hem af en toe wat extra’s te geven, zei hij dat dat kon, maar dat ik er dan beter wel bij kon blijven staan om te zien dat het geld ook daadwerkelijk werd gebruikt om voor hem wat eten klaar te maken.
Paradigmshift
Er zijn gelukkig ook lichtpuntjes. En mijn Keniaanse collega’s horen daar zeker bij. Zo zat ik laatst te genieten van Doris, mijn Keniaanse leidinggevende, die tijdens een openbare vergadering een stel hoogwaardigheidsbekleders onomwonden liet weten dat zij eens leiderschap moesten tonen. Terecht overigens, want veel overheidsorganen (nationaal en lokaal) laten hun werk maar wat graag door ngo’s uitvoeren, zeker in ons vakgebied: drinkwater en sanitatie. Maar niet als het aan Doris ligt. Ze vertelt iedereen die het horen wil – en de rest ook – dat Kenia toe is aan een paradigmshift: ‘Kenyans need to transform from recipients into actors. Our role [die van ngo’s] is merely to facilitate that’. Kortom, ngo’s moeten zich ontwikkelen van een uitvoerende rol naar een faciliterende en capaciteitsversterkende rol. Hier in Kenia zijn nog veel ngo’s zelf de waterleidingen aan het aanleggen bij gebrek aan een goed functionerende overheid om dat te doen. Maar dat is niet duurzaam volgens Doris, ‘Ngo’s are not here to stay forever’, dus zullen ze meer hun best moeten doen om de capaciteit van publieke en/of private serviceproviders te versterken. Laat hen die leidingen aanleggen en onderhouden. En als die instituties er nog niet zijn, zorg dat ze er komen en versterk ze dan. Hear hear Doris!
Geïnspireerd door Doris’ daadkracht heb ik ook direct een paradigmshift bedacht waar ik me hier de komende twee jaar op toe kan leggen: lokale investeringen voor drinkwater en sanitatie. Schijnbaar investeert de Keniaanse private sector zelf nog nauwelijks in drinkwater en sanitatie. Volgens de directeur van de Kenya Water Industry Association worden ze simpelweg niet gevraagd. Het zijn vooral de internationale corporates die daarvoor gevraagd worden. Hoe vet zou het zijn als Keniaanse bedrijven die rol op zich zouden gaan nemen? Heel vet.
Wilson
Succesverhalen zijn er ook. Een van m’n favorieten is die van Willson, een taxichauffeur in Nairobi met wie ik mijn hele tweedehands inboedel bij elkaar gescharreld heb. Het mooie van Willson is dat hij altijd de telefoon opneemt. Ongeacht het tijdstip. En als hij zelf niet aan het rijden is, verwijst hij je door. ‘Hellooo how are you?’, klinkt het dan zangerig aan m’n oor. En als ik dan te lang stil bent naar zijn zin: ‘Eh, are you there?’. Dit heeft er toe geleid dat ik bij Willson elke vijf seconden een bevestigend geluid laat horen. Willson is een christen en een ondernemer. Dat eerste vertelde hij al tijdens onze eerste ontmoeting. Het was bedoeld als een soort onderpand. Hij was te vertrouwen, want hij was christen. Gek genoeg vond ik het wel geruststellend. Een soort stok achter de deur. ‘Wel eerlijke prijzen rekenen hè, want je bent.. ‘. Maar misschien nog wel meer dan dat is Willson een ondernemer. Zo eentje die van ver komt. Opgegroeid in de slums, met zes broers en zussen. Op blote voeten. Met één maaltijd per dag: twee in water gekookte bananen. Met een vader, ‘may he rest in peace’, die volgens hem een Nobelprijs voor de Vrede verdiende: ‘My father was not a good man. He was a great man’. De great man liep elke dag 20 km naar zijn werk. Op afgetrapte schoenen. Hij spaarde zichzelf het brood uit de mond om al zijn kinderen naar school te kunnen sturen. Op de vraag: ‘Why don’t you buy proper shoes with your salary?’ kreeg Willson als antwoord: ‘When you’re old enough to fit in my shoes, you’ll know’. Scholing was belangrijk. Wie hem dat verteld heeft weet ik niet. Maar hij nam het serieus.
Op zijn veertiende kreeg Willson zijn eerste schoenen. Van plastic. Hij werd besneden en dat moest gevierd worden: met een beker melk en zijn eerste paar schoenen. Hij kan het zich herinneren als de dag van gisteren. Het was de mooiste dag van zijn toen nog jonge leven. Maar de omslag kwam toen Willson 18 jaar was. Hij las een boek getiteld ‘Think big’ van een Amerikaan genaamd Ben Carson. Ergens op pagina 65 aangekomen daalde het besef in: ‘I CANNOT BE POOR!’ Ik schrok me een ongeluk. ‘I CANNOT BE POOR’ riep hij nogmaals. Hij wilde de rest van zijn leven drie maaltijden per dag eten en schoenen kunnen dragen. Dus begon hij aan wat hij omschrijft als zijn bestemming te werken: ‘When you’re working on your destiny, you don’t work hard, you work smart’. Willson’s oudere zussen hebben allemaal goede banen. Zij hebben twee van de vijf auto’s voorgeschoten waar Willson nu zijn eigen taxibedrijfje mee heeft opgezet. Hij heeft vier chauffeurs voor zich rijden en is zijn eigen huis aan het bouwen. Als dat klaar is wil hij trouwen. Maar hij heeft de gelukkige nog niet uitgekozen. Met Willson gaat het wel goedkomen. Hij en zijn broers en zussen zijn het levende bewijs dat investeren in educatie loont. En zijn vader heeft gelukkig lang genoeg geleefd om van zijn investering te kunnen genieten.
M’n laatste lichtpuntje van deze week is Paul, ook een taxichauffeur hier in Nairobi. Hij stak direct van wal zodra ik in de auto zat en maakte van een zakenrit een kleine toeristische rondleiding. ‘To learn to appreciate a country, you need friends’ aldus Paul. Paul had gereisd. Hij had zes maanden in Londen gewoond en drie maanden in Dehli. ‘Crazy places, with strange habits’ volgens Paul, maar dankzij de vrienden die hij ter plekke gemaakt had, leerde hij die vreemde plekken meer waarderen en begrijpen.
Al met al is Nairobi me deze eerste twee maanden wat rauw op m’n dak gevallen, maar er zijn ook lichtpuntjes te ontdekken. Met Paul’s advies op zak ga ik de volgende twee maanden tegemoet. Ik zal m’n ogen openhouden.