Westerse bemoeienis verzwakt lokaal maatschappelijk middenveld

Geld is macht. Dat is niets nieuws, maar heeft in de context van internationale samenwerking wel belangrijke gevolgen. Donorfinanciering vanuit het Westen verzwakt namelijk op den duur het lokale maatschappelijk middenveld en staat lokale geworteldheid in de weg. Dat ondervond Jelmer Kamstra tijdens zijn promotieonderzoek dat hij volgende week presenteert aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Kamstra raakt hiermee een aantal snaren van het Change The Game debat. Reden genoeg dus voor Vice Versa om wat dieper in zijn onderzoek te duiken.

Het versterken van het maatschappelijk middenveld wordt in het vakgebied van ontwikkelingssamenwerking vaak gezien als een belangrijke voorwaarde voor een gezonde democratie. Want als er een sterk maatschappelijk middenveld bestaat, kunnen mensen voor zichzelf opkomen en kunnen zij een claim leggen op de overheidsdiensten waar zij recht op hebben. De stem van het volk zou hierbij het beste vertegenwoordigd worden door lokale maatschappelijke organisaties. Logisch dus dat veel internationale donoren lokale ngo’s financieel ondersteunen in hun lobbyactiviteiten, zou je zeggen. Maar niets is minder waar, concludeert Jelmer Kamstra in zijn proefschrift ‘Promoting Civil Society and Democracy’. Het is juist de bemoeienis van buitenaf die lokale geworteldheid en uiteindelijk ook een sterk maatschappelijk middenveld in de weg staat. Met hun geld en idealen beïnvloeden donoren de missies en programma’s van lokale ngo’s die niet meer op de lokale context zijn aangepast. ‘Als je je puur op idealen richt, wordt je zicht op hoe het er in de werkelijkheid aan toe gaat vertroebeld. Je oplossing sluit dan niet meer aan op die werkelijkheid. Daardoor kom je zelfs verder van je idealen af te staan,’ stelt Kamstra die zijn promotieonderzoek verrichtte in Ghana en Indonesië.

Waarom staat donor financiering lokale geworteldheid in de weg?

‘In mijn proefschrift heb ik een soort drietrapsraket opgesteld, die werkt als volgt. Ten eerste laat ik zien dat donor financiering erg veel gevolgen heeft voor de manier waarop ngo’s zich organiseren. Door hulp aan bepaalde thema’s te verbinden, zoals good governance of mensenrechten, beïnvloeden donoren de missies van ngo’s. Door activistische methoden af te keuren, beïnvloeden ze de strategieën van ngo’s. Door ze te stimuleren om professionals in dienst te nemen, beïnvloeden ze de samenstelling van het personeel van ngo’s. Tegelijkertijd is er ook sprake van strategisch gedrag van de ngo’s zelf. Zo framen ngo’s hun missie in donortaal en gebruiken ze hun professionele staf om toegang te krijgen tot donorfinanciering. Door non-confronterende strategieën te hanteren stellen ze deze toegang veilig.

Ten tweede laat ik zien dat, omdat al die afzonderlijke organisatiekenmerken met elkaar samenhangen, het begint rond te zingen. Als je de opdracht krijgt om good governance te promoten heb je als ngo wel personeel nodig dat weet wat dit begrip inhoudt en hier mee kan werken. Dit zijn vaak de hoger opgeleide mensen uit een hogere sociale klasse. Deze mensen zien weer hele andere problemen en oplossingen voor die problemen dan bijvoorbeeld een ongeschoold iemand. Om het concreet te maken: daar waar activisten er eerder voor zullen kiezen om de gemeenschap te mobiliseren, organiseren academici eerder seminars en overlegcommissies. Oftewel, het feit dat je hoogopgeleid personeel hebt beïnvloedt ook weer je missie en je strategie.

Ten derde, als klap op de vuurpijl, zorgt dit alles ervoor dat de ngo’s steeds meer ontworteld raken en zelfs erg op elkaar gaan lijken, terwijl ze zich in totaal verschillende landen bevinden. Om toegang te krijgen tot donorgelden conformeren ngo’s zich namelijk aan het door donoren gepromote professionele organisatiemodel. Doordat de professionele manier van werken veel geld kost, worden NGO’s steeds afhankelijker van financiële steun en gaan ze zich ook steeds meer op de wensen van donoren richten, en steeds minder op die van de lokale bevolking. Dit zichzelf versterkende proces bevordert zo internationale afhankelijkheid in plaats van lokaal eigenaarschap en geworteldheid. Of zoals een van de medewerkers van de ngo’s het treffend verwoordde: “Als we onze eigen financiering hadden, zouden we dingen anders doen”.’

Waarom is deze lokale geworteldheid zo belangrijk?

‘In Ghana en Indonesië kwam ik er achter dat bijna geen enkele lokale organisatie eigen leden of een duidelijke achterban had. Dit heeft mede te maken met de donortaal die er wordt gebruikt. Hierdoor wordt het gewone volk buitengesloten, want dat snapt er niets van. Een medewerker van de Asian Development Bank vertelde me dat er in het Indonesisch niet eens een woord voor good governance is. Hierdoor sluit het beleid van de ngo’s niet meer aan bij de problemen die de mensen dagelijks ervaren en voelen ze zich niet betrokken. Zonder die lokale geworteldheid komt de legitimiteit van een organisatie dan ook op een laag pitje te staan. Als de ngo’s bij de overheid iets gedaan willen krijgen, zegt die overheid simpelweg: “wie vertegenwoordig jij eigenlijk? Waarom moeten we naar jou luisteren?” en hebben ze geen poot om op te staan.’

Het is daarbij ook heel moeilijk om een geloofwaardige watchdog te zijn als je niet onafhankelijk bent. Internationale donoren hebben namelijk zelf ook belangen. Vooral als je met bilaterale en multilaterale donoren werkt die veel met de overheid moeten onderhandelen, en ook veel met de overheid moeten samenwerken. Die komen in een lastig parket te zitten als een organisatie die zij steunen tegen diezelfde overheid in opstand komt. Dan krijg je een politiek conflict. Het activistische karakter van lokale organisaties wordt hierdoor vaak wat gedempt wat uiteindelijk weer een verzwakking van het maatschappelijk middenveld betekent.

Hoe kunnen organisaties dit proces omdraaien?

‘Ik denk dat lokale fondsenwerving een goede oplossing is om je hier aan te onttrekken en onafhankelijker en geloofwaardiger te worden als organisatie. Neem bijvoorbeeld een boerenorganisatie in Indonesië. Als de boeren lid zijn en een kleine contributie betalen zijn zij ook meteen mede eigenaar van die organisatie. Indien ze mondig genoeg zijn en meediscussiëren, dan hebben ze directe invloed op wat die organisatie moet gaan bereiken en hoe dat moet gebeuren. Tegelijkertijd zal de staf, betaald of onbetaald, zeer waarschijnlijk worden samengesteld uit lokale boeren die hun problematiek goed begrijpen. Zo zal er een strategie en beleid ontstaan waar de boeren achter staan. Dat is lokale geworteldheid. En als je als organisatie minder afhankelijk bent van donoreisen, kun je vaak ook nog eens meer activistisch optreden tegen de overheid.

Er komen wel ook uitdagingen bij kijken. Een organisatie die ik sprak in Ghana, ISODEC (Integrated Social Development Centre, red), heeft het wel geprobeerd om lokaal financiering te regelen, bijvoorbeeld door het verkopen van kranten. Maar de groep waar zij voor werken is simpelweg straatarm. Om de organisatie echt lokaal te financieren moet het dus bij de middenklasse gezocht worden. Dan vertegenwoordig je alsnog niet de groep waar je voor werkt. Claim-making wordt dan niet van onderaf gedaan, maar vanuit de middenklasse. En het is maar de vraag of die dezelfde doelen nastreeft als de allerarmsten.’

Hoe zou de toekomst er uit moeten zien?

‘Het belangrijkste is dat er een verandering in het denken plaatsvindt. Zoals in het WRR rapport: ‘Minder pretentie, meer ambitie’ wordt aangekaart, worden hele grote doelstellingen, zoals democratisering, al snel vaag en abstract waardoor je loskomt te staan van de mensen die je eigenlijk zou moeten vertegenwoordigen. Als je enerzijds zegt dat je de stem van het volk wilt vertegenwoordigen en aan de andere kant ondersteun je eliteorganisaties die top-down georganiseerd zijn, dan is dat gewoon een grote mismatch.

Volgens mij kun je organisaties meer lokaal geworteld maken door kleinere doelen te stellen. Als je een meer down to earth doel hebt, liefst lokaal geformuleerd, dan wordt het veel gemakkelijker om geld van de lokale bevolking te vragen. Niet je ideaal als uitgangspunt gebruiken dus , maar eerst weten hoe zaken er lokaal aan toe gaan. Vervolgens kun je met behulp van je idealen een richting kiezen. Je moet vooral twee dingen scheiden: hoe het werkt, en wat je wilt bereiken. Dat is een belangrijke denkstap.’

Op dinsdag 26 augustus verdedigt Jelmer Kamstra zijn proefschrift ‘Promoting Civil Society and Democracy’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen.