
Oorlog maakt mensen minder egoïstisch
- Koen Leuveld
In het zojuist verschenen nummer van Vice Versa geven we een inkijkje in de experimentele wetenschap in een portret van de Wageningse Development Economics vakgroep. Deze vakgroep gebruikt experimentele methodes à la Esther Duflo (auteur van het boek Arm en Kansrijk) om erachter te komen wat de beste methodes zijn om tot ontwikkeling te komen. Deze week verschijnen er op deze site interviews met de leden van de vakgroep. Vandaag belichten we een onderzoek van Maarten Voors en Francesco Cecchi, die onderzoek deden naar het effect van conflict op het economisch gedrag van mensen.
Maarten Voors (36), onderzoeker en docent bij de Development Economics Group van de Universiteit van Wageningen, piekte al vroeg. Op zijn 34e stond hij met zijn onderzoek in het gerenommeerde tijdschrift the American Economic Review. Een tijdschrift waar de meeste economen het in hun hele carrière niet toe schoppen. Voors deed voor deze publicatie onderzoek naar het effect van conflict op het gedrag van mensen, in het bijzonder op de mate van altruïsme, samenwerking en risicomijdend gedrag.
Hij deed zijn onderzoek in Burundi, waar tussen 1993 en 2003 een grote burgeroorlog woedde die veel slachtoffers maakte onder de burger bevolking. Voors trok in 2007 voor zijn masterscriptie naar het gebied om met enquêtes te meten of mensen elkaar onderling meer of minder vertrouwden na het conflict. ‘Maar als je vraagt: vertrouw je je buurman?, zal men misschien sociaal wenselijke antwoorden geven, of liegen. Dus je weet niet zeker of je ook het daadwerkelijke gedrag van mensen meet’, aldus Voors. Twee jaar later keerde hij terug, en dit keer gebruikte hij innovatievere methodes. Met lab-in-the-field experimenten, waarmee met echt geld spelletjes wordt gespeeld, kon hij direct het gedrag van de mensen meten. Voors: ‘Als je mensen geld gaat geven om iets wel of niet te doen, komen ze dichter bij een echte keuze.’
Zo werd een variant van de dictator game gebruikt om samenwerking en altruïsme te meten. De dorpelingen kregen elk een som met geld en de vraag hoeveel ze hiervan zelf zouden willen houden en hoeveel ze zouden willen delen met een dorpsgenoot. De partners waren anomiem gematched. Gemiddeld gaven mensen een derde van het geld weg. In conflictdorpen was dit bedrag substantieel hoger. Risicovol gedrag werd gemeten door te kijken in hoeverre mensen bereid waren om te investeren in een risicovol gokspelletje waar er 50 % kans was om te winnen.
Natuurlijk experiment
Deze lab-in-the-field experimenten voerde hij uit in 35 verschillende dorpen. Omdat Voors in 2007 de dorpelingen al uitgebreid had gevraagd naar hun ervaringen tijdens de oorlog, kon hij dorpen rangschikken naarmate ze meer of minder conflict hadden gekend. Willekeurig selecteerde hij zo 35 gemeenschappen waarvan 24 het geweld hadden meegemaakt en 11 niet.
Dit klinkt als een Randomized Control Trial (RCT), maar dat is het natuurlijk niet. Dan had het conflict namelijk willekeurig verdeeld moeten worden onder de dorpen, wat uiteraard niet kon (klik hier voor een uitleg). Toch is hier sprake van een soort RCT, namelijk een natuurlijk experiment. Daartoe is het wel belangrijk dat het conflict als het ware de dorpen willekeurig heeft gekozen. Voors legt het uit: ‘Je wilt weten, wat heeft de oorlog nu veranderd in het gedrag van mensen? Daarvoor moeten we dorpen met elkaar vergeleken die wel of geen conflict hadden meegemaakt maar verder identiek zijn. Want stel nu dat in dorpen waar mensen elkaar heel erg vertrouwden, om een of andere reden ook meer geweld plaatsvond. Dan kun je veel vertrouwen meten in zo’n dorp, maar dat was er van tevoren ook al. Dus weet je niet of dat komt door het conflict.
Je moet er dus voor zorgen dat conflict dorpen niet op bepaald eigenschappen heeft “uitgekozen”’, vervolgt Voors. ‘In ons onderzoek konden we die dorpen niet van elkaar onderscheiden behalve dan dat er minder geweld plaatsvond op hoger meerafgelegen plekken dan op lager gelegen plekken, en er was meer geweld dicht bij de hoofdstad. Maar dat had niets met het gedrag van die mensen te maken.’
Vervolgens controleerde Voors de uitkomsten door andere factoren in te brengen die het gedrag van de mensen ook konden beïnvloeden. Voors: ‘Je wilt het effect van oorlog los zien van post-conflictomstandigheden, bijvoorbeeld dat een hulporganisatie naar getroffen dorpen is gegaan en daar aan onderling vertrouwen heeft gewerkt. Zo kun je tal van additionele factoren bedenken: hulp, migratie of dat bepaalde type mensen in bepaalde type dorpen andere karakteristieken hebben. In je statistische analyse neem je dat mee.’
Positief
De uitkomst van al dit geëxperimenteer en gereken was dat mensen in dorpen die conflict hadden meegemaakt, altruïstischer waren, meer samenwerkten, maar ook risicovoller gedrag vertoonden. De resultaten waren verrassend en dat is volgens Voors een van de redenen geweest dat de American Economic Review het artikel accepteerde. ‘In die tijd heerste het gevoel: conflict is slecht voor alles. Mensen verliezen niet alleen hun dierbaren, zijn gewond geraakt of zijn al hun spullen kwijt, maar ook de sociale cohesie breekt af, dacht men. Er is minder vertrouwen, of mensen vertrouwen de overheid niet. Dit onderzoek liet zien dat er ook positieve effecten kunnen ontstaan na conflict, namelijk dat mensen minder egoïstisch zijn en meer bereid zijn met elkaar samen te werken.
Daarnaast was het onderzoek vernieuwend vanwege de methode: de lab-in-the-field experimenten, en dat ook nog eens in de context van een natuurlijk experiment. Voors verklaart: ‘Tijdschriften vinden labspelletjes leuk. De laatste tien jaar is dat enorm toegenomen. Eerst werd het nauwelijks gebruikt en nu zie je het in een steeds groter deel van de wetenschappelijke economische artikelen terug.’
De 60s
Voors kan de dynamiek die ontstond na het conflict in Burundi wel verklaren. Of liever gezegd, zijn vader kon dat. ‘Toen ik mijn vader over het onderzoek vertelde, was hij niet zo verrast. “Dat waren de jaren ‘60 in Nederland, jochie”, zei hij. “Mensen gingen keihard investeren in elkaar, we wilden werken aan een nieuwe samenleving.” Mensen kunnen dus altruïstischer worden en meer bereid zijn tot samenwerken omdat ze hun land weer op willen bouwen en er een soort saamhorigheidsgevoel ontstaat.’
Ook voor beleid is een dergelijk onderzoek interessant, volgens Voors, al zijn één op één beleidsaanbevelingen lastig te maken. Voors: ‘Voor beleid is dit onderzoek relevant omdat je goed moet letten op de autonome responsen van mensen na conflict. Als je na conflict een land weer op gaat bouwen is het belangrijk er rekening mee te houden dat mensen zo reageren.’
Ongeboren
Meten wat er gebeurt met mensen die een conflict hebben meegemaakt, is één ding. Maar wat gebeurt er eigenlijk met mensen die het conflict niet direct meemaken, maar zich ten tijde van het conflict in een veilige omgeving bevinden? Met andere woorden, wat betekent conflict voor het ongeboren kind dat het trauma beleefd in de buik? Dat vroeg de Italiaanse Francesco Cecchi, die in Wageningen promoveert, zich af. De vraag die hij ging onderzoeken was: verandert een shock in de baarmoeder de voorkeuren van een kind als een moeder in trauma is geweest?
‘De hormoonhuishouding van de moeder heeft effect op kinderen’, legt Cecchi uit. ‘Het blijkt dat biometrische gegevens, namelijk de digit ratio – oftewel de lengte van de wijsvinger – de prenatale hormonale blootstelling aangeeft. Met die ratio konden we meten welke shocks kinderen hadden gekregen in de buik van de moeder.’
Vervolgens werd met een public goods game, gespeeld met snoepjes, de mate van coöperatie gemeten. De kinderen werden in groepjes verdeeld en kregen een aantal snoepjes. De deelnemers konden kiezen of ze het geld zelf zouden houden of in de pot wilden investeren. Het geld uit de pot zou gelijk over de deelnemers worden verdeeld. Als ze het in de pot zouden investeren, werd het aantal snoepjes verdubbeld en zou iedereen erop vooruit gaan. Deelnemers konden daarentegen ook free-riden door zelf het gegeven bedrag te houden, maar wel te profiteren van het verdubbelde bedrag in de pot waarin hun groepsgenoten hadden geïnvesteerd. Wat bleek? De kinderen die tijdens conflict waren blootgesteld aan de shocks van de moeder speelden een stuk minder coöperatief mee.
Cecchi: ‘Dit nuanceert weer het beeld van de post-war “glory” dat mensen zich beter gaan gedragen na conflict. De kinderen van hen die de oorlog hebben meegemaakt doen dat dus niet. De effecten van conflict verschillen dus per generatie. In de oorlog leer je zelf misschien om altruïstischer te zijn, maar je hormonen zeggen tegen het kind: je zult geboren worden in een wereld vol met shocks. Dat blijkt dus effect te hebben op het latere gedrag voor het kind. Dit inzicht kan belangrijk zijn voor beleidsmakers. Gedrag is namelijk niet statisch. Dus met de juiste spelletjes of opvoeding kan kinderen ander gedrag worden aangeleerd.’
Cecchi mocht zijn onderzoek kortgeleden presenteren aan een zaal vol experts op het gebied van Early Child Development in het Verenigd Koninkrijk. Best spannend, want wat weet Cecchi als econoom nu eigenlijk precies van hoe kinderen zich ontwikkelen en van digit ratios? Voor het onderzoek moest hij dan ook flink bijlezen. Maar de experts op de conferentie vonden zijn onderzoek goed. Hij kreeg de tip mee: vergelijk het gedrag van het kind dat het trauma beleefde in de buik ook met z’n broertjes en zusjes. Cecchi heeft goede hoop dat zijn onderzoek in een toptijdschrift wordt gepubliceerd.
Meer lezen over de onderzoeken van de Wageningse Development Economics Group? Lees dan de nieuwste Vice Versa! Neem snel een abonnement of bestel het los. Ontvang bij een abonnement gratis het boek ‘Congo Codes’ van Dirk Jan Koch of ‘Minder Hypes, Meer Hippocrates’ van Marc Broere en Ellen Mangnus.