
‘Ons veldwerk is vaak dikke pret’
- Leonard Fäustle
Het boek Arm en Kansrijk van Esther Duflo en Abhijit Banerjee zorgde voor een revolutie in het ontwikkelingsdenken: voortaan konden we met experimenten nagaan welke ontwikkelingsinterventies werken. Nederland heeft zijn eigen ‘Duflo-groep’: de Wageningse vakgroep van topeconoom Erwin Bulte. Wat zijn de kansen en beperkingen van hun methodes en is het wel ethisch om hulp uit te delen met een dobbelsteen? Voor het zojuist verschenen nummer liep Vice Versa een tijdje mee met de vakgroep en geeft een uniek inkijkje in hun werkwijze.
Gokspelletjes organiseren, voetbal spelen, gaten boren, zaaizaden paars verven, spijkers tellen. Nee, dit is geen op hol geslagen peuterspeelzaal, maar wetenschap bedrijven op het hoogste niveau. Althans, het zijn enkele methodes die de Wageningse Development Economics Group gebruikt, aangevoerd door professor Erwin Bulte, die in mei is uitgeroepen tot Nederlands beste econoom. De vakgroep gebruikt veldexperimenten om wetenschappelijke theorieën te toetsen en te onderzoeken wat de beste manieren zijn om tot ontwikkeling te komen, veelal op het platteland. De methodes lijken sterk op die van de beroemde wetenschappers Esther Duflo en Abhijit Banerjee, die van dorp naar dorp trokken om met experimenten de effecten van ontwikkelingshulp te meten.
Op een afstandje van de high-tech gebouwen op de Wageningse Campus zetelt deze groep op de derde verdieping van een betongrijs gebouw dat de ‘Leeuwenborch’ heet. Binnen wordt volop gepubliceerd: voor 2014 staat de teller alweer op acht. Deze publicaties worden op een tweetal prikborden in de gang geprikt. De titels zijn even wetenschappelijk als nieuwsgierigmakend: ‘Corruption, investments and contributions to public goods: Experimental evidence from rural Liberia’, ‘Behavioural responses and the impact of new agricultural technologies: evidence from a double-blind field experiment in Tanzania’ en in de linkerhoek van het bovenste prikbord wel een heel spannende ‘Who believes in witches? Institutional flux in Sierra Leone’.
Het is deze frequentie van publicaties in hoogkwalitatieve tijdschriften waar Bulte in het Nederlandse wetenschappelijke tijdschrift De Economist zijn eerste plaats als econoom aan te danken heeft. ‘Het onderlinge verschil tussen de top 10 is klein, hoor’, relativeert Bulte (46). Maar de top is de top, en Bulte heeft dan ook geen geringe ambities: hij hoopt met zijn vakgroep het niveau van Oxford, Berkeley en het Massachusetts Institute for Technology (MIT) te bereiken, waar soortgelijk onderzoek wordt gedaan. Faam maakte Bulte vooral met z’n publicatie in Science in 2009, toen hij de grondstoffenvloek van de beroemde wetenschapper Paul Collier wist te weerleggen. Collier was er niet van gecharmeerd.
Mini-college
Voordat we de Wageningse onderzoeken induiken, geeft Bulte op zijn kamer met uitpuilende boekenkast eerst een mini-college over het hoe en waarom van de methodes die hij gebruikt: ‘In het verleden analyseerden we groei en hulp vooral op macro-economisch niveau. Wat is bijvoorbeeld het oorzakelijk verband tussen de kwaliteit van instituties en economische groei? Decennialang pijnigden economen hun hoofd over omgekeerde causaliteit: leiden goede instituties tot economische groei, of zorgt economische groei ervoor dat er betere instituties komen? Of is er misschien nog een factor C, die zowel A en B verklaart: misschien zorgt cultuur wel voor zowel economische groei als goede instituties. Economen hebben allerlei ingewikkelde econometrische methodes bedacht om toch iets te zeggen over dat causale verband, maar nóg weten we het niet zeker.’
Met Randomized Control Trials (RCT’s) kan dat causale verband veel beter worden aangetoond. Medici zweren er al decennia bij, maar de methode is de laatste jaren ook hip geworden in de economische wetenschap. Zo krijgt bijvoorbeeld één groep dorpen een hulpinterventie, en de andere groep niet. Het toeval bepaalt welke groep de behandeling krijgt. Toeval is belangrijk, want zo voorkom je dat je bepaalde dorpen bewust selecteert, bijvoorbeeld omdat daar de beste leiders zijn, of omdat mensen er heel gemotiveerd zijn mee te werken aan het project. Dat kan de uitkomst immers beïnvloeden. Als de sample groot genoeg is, ontstaan er twee vrijwel identieke groepen (dezelfde grootte, etnische samenstelling, genderverhoudingen, et cetera) die goed met elkaar kunnen worden vergeleken. In de dorpen wordt vervolgens de situatie onderzocht vóórdat het hulpproject van start gaat en enkele jaren daarna. De verandering die tussen de dorpen waarneembaar is, kan toegeschreven worden aan de hulpinterventie. Bulte: ‘Op vragen over causale verbanden kun je zeggen: ik heb het gerandomiseerd. Eindelijk een methode om mijn collega’s de mond te snoeren!’ lacht hij. ‘Of beter gezegd, het is een ondubbelzinnige manier om tot attributie te komen: je weet zeker dat het gemeten effect puur door de interventie komt, en niet door een andere factor.’
Een tweede methode die de vakgroep veelvuldig gebruikt zijn zogenaamde lab-in-the-field-experimenten: labexperimenten die standaard zijn in de psychosociale wetenschappen, maar nu in versimpelde versie in het veld worden toegepast om gedrag te meten. Bulte: ‘Voorheen gebruikten we vragenlijsten om bijvoorbeeld vertrouwen te meten. Maar als men je vraagt: “Vertrouw je de mensen in je straat?” geef je een sociaal wenselijk antwoord, of misschien dat je het zelf niet precies weet. Stel nu dat ik jou een envelop geef met 100 euro erin. Je kunt het geld houden, maar kunt ook een deel in de envelop terugstoppen. Het bedrag in de envelop wordt door mij verdrievoudigd en aan iemand uit de straat gegeven. Die kan er op zijn beurt voor kiezen een deel terug te sturen – of alles zelf te houden. Het bedrag dat je in de envelop stopt is een maatstaf voor vertrouwen, het bedrag dat wordt teruggestuurd is een maatstaf voor betrouwbaarheid. In een wereld waarin je de buurman vertrouwt stop je 100 euro in de envelop, en krijg je 150 euro retour. Maar als je de mensen in je straat niet vertrouwt stop je niets in de envelop. We gaan ervan uit dat mensen bepaald gedrag hebben aangeleerd dat ze dat meenemen in het spel’, verduidelijkt Bulte. ‘Essentieel is dat het met zoveel geld gespeeld wordt dat er een prikkel is om serieus mee te spelen. In feite is het een thermometer die je aan de achterkant van een dorp stopt om te meten: wat is hier aan de hand?’
Verder lezen over hoe deze methodes in de praktijk worden toegepast en welke resultaten dat oplevert? Lees dan de nieuwste Vice Versa! Neem snel een abonnement of bestel het los. Ontvang bij een abonnement gratis het boek ‘Congo Codes’ van Dirk Jan Koch of ‘Minder Hypes, Meer Hippocrates’ van Marc Broere en Ellen Mangnus.