
‘We zijn allemaal kenniswerkers’
Foto: Else Bijker
Groeiende samenwerking tussen wetenschappers en ontwikkelingswerkers is voor beide partijen gunstig. In het nieuwste nummer van Vice Versa stelt Wiebe Bijker, voorzitter van WOTRO Science for Global Development: ‘Het zou vruchtbaar zijn als ontwikkelingswerkers meer op hun kennis zouden reflecteren, ook door erover te publiceren. Het is eigenlijk een kwestie van jezelf serieus nemen.’
Wiebe Bijker is lastig in hokjes te vangen. Praat hij met waterbouwers, dan vertelt hij dat hij is opgeleid in Delft. Onder wetenschappers staat hij bekend als hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit Maastricht die al decennia onderzoek doet naar de rol van technologie in de samenleving. Is hij in het gezelschap van ontwikkelingswerkers, dan blijkt hij alles te weten van bijvoorbeeld innovatie in de handweverij in India. Bijker, lachend: ‘Ik probeer steeds naar het volgende kamertje door te lopen voordat ze me vangen.’ De laatste tien jaar is hij vooral betrokken bij onderzoek naar de rol van technologie in de niet-westerse wereld, en sinds 2013 is hij bovendien voorzitter van WOTRO Science for Global Development, de afdeling van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) die ontwikkelingsgericht onderzoek financiert.
Zijn veelzijdigheid past bij het soort onderzoek dat volgens Bijker nodig is om wetenschap ontwikkelingsrelevant te maken. Onderzoek waarbij wetenschappers uit verschillende hoeken – bijvoorbeeld sociologen, juristen en technici – samenwerken aan hetzelfde probleem. Maar behalve met vakgenoten zouden onderzoekers volgens Bijker ook vaker moeten samenwerken met mensen uit de praktijk. In de ontwikkelingssamenwerking zijn dat vooral pleitbezorgers en ontwikkelingswerkers van ngo’s, maar ook het bedrijfsleven krijgt een steeds grotere rol in onderzoek. Al was het maar doordat in het Nederlandse topsectorenbeleid het bedrijfsleven de onderzoeksagenda bepaalt.
Voor wetenschappers biedt samenwerking met ngo’s de kans om meer inzicht te krijgen in wat precies de problemen in de praktijk zijn en aan oplossingen daarvoor bij te dragen, stelt Bijker. Voor ontwikkelingsorganisaties biedt samenwerking met wetenschappers vooral de kans om explicieter te reflecteren op hun eigen werk. ‘Veel ontwikkelingswerkers hebben ontzettend veel kennis, niet alleen over hun interventies maar ook over innovatie. Maar veel kennis blijft impliciet. Het zou vruchtbaar zijn als ze meer op hun kennis zouden reflecteren, ook door erover te publiceren. Dat is eigenlijk een kwestie van jezelf serieus nemen.’
Maatschappelijke relevantie
Dat wetenschappers moeten bijdragen aan oplossingen voor concrete maatschappelijke problemen is voor Bijker geen vraag meer. ‘De ivoren toren bestaat niet meer’, zegt Bijker. ‘Honderd jaar geleden vond kennisproductie vooral plaats binnen de universiteit, volgens een interne agenda van de wetenschappen. Vanaf de jaren zestig werd ook kennis ontwikkeld in de industrie, bij ngo’s en niet-universitaire instituten, met agenda’s die niet uit de wetenschap zelf voortkwamen.’ Een voorbeeld is het actieonderzoek van de jaren tachtig, waarin wetenschappers zich verbonden aan een ideaal en bijvoorbeeld samen met lokale bewoners aan een probleem gingen werken. ‘Maar ook in de grote projecten als het Human Genome project en de synthetische biologie en nanotechnologie is de agenda nauw verbonden met maatschappelijke vragen.’
Ook in ander onderzoek dat NWO financiert is het maatschappelijk belang tegenwoordig steeds belangrijker. Bijker: ‘Tot voor kort was maatschappelijke relevantie of kennisbenutting een vraag die je op de aanvraag formulieren voor de financiering van onderzoek kon beantwoorden, maar als je dat niet deed was het ook best. Langzamerhand is het in bijna alle onderzoeksaanvragen van NWO zo dat je moet uitleggen wat je verwachte kennisbenutting is. Alleen mooie boeken of artikelen is niet meer genoeg.’ WOTRO, dat dit jaar 50 jaar bestaat, had daarin een voortrekkersrol binnen NWO, zegt Bijker, samen met het onderzoek van ZonMw (Zorg-onderzoek Nederland en Medische wetenschappen) en van de Stichting voor de Technische Wetenschappen.
De financiers kunnen van onderzoekers vragen dat ze met beide benen in de maatschappij staan. Tegelijkertijd worden wetenschappers afgerekend op het aantal wetenschappelijke publicaties dat ze produceren en kunnen ze zelfs hun baan verliezen als ze dat te weinig doen. Publicaties in hoog aangeschreven wetenschappelijke tijdschriften als <i>Science<i> en <i>Nature<i> tellen daarbij zwaarder dan praktische publicaties die over concrete problemen gaan. Bijker: ‘Dat is waar. Sommige wetenschappers die veel publiceren voor een groter publiek en daarmee veel maatschappelijke impact hebben, krijgen het gevoel dat dat onvoldoende gewaardeerd wordt binnen de academie. Maar universiteiten kunnen daar hun eigen beleid in voeren. Er zijn ook faculteiten die wel waarde hechten aan publicaties buiten de standaard wetenschappelijke tijdschriften. Ik heb het gevoel dat ook hier een kentering gaande is.’
Samenwerking tussen verschillende wetenschappers onderling en tussen wetenschappers en ngo’s gaat niet vanzelf, zegt Bijker. ‘Het is hard werken. Als je waterbouw begrijpelijk wilt maken voor juristen dan moet je daar voor werken. Maar dat wil niet zeggen dat het niet kan.’
Bij het opzetten van gezamenlijke projecten moet er volgens Bijker voldoende tijd genomen worden om samen op één lijn te komen. ‘Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat iedereen het over hetzelfde probleem heeft.’ Wetenschappers en praktijkmensen van verschillende achtergronden zien andere problemen, spreken een andere taal en denken aan andere oplossingen. ‘Er is vaak een verschil in cultuur, en het kost tijd om een gemeenschappelijk vocabulaire te vinden. De zoektocht naar een gedeelde taal en stijl van werken moet regelmatig terugkomen in een project.’
CoCooN
Een voorbeeld van zo’n project is het door WOTRO gefinancierde project Conflict and Cooperation over Natural Resources in Developing Countries (CoCooN), waarin onderzoek gedaan wordt naar de verdeling van grondstoffen en de conflicten die dat veroorzaakt. Hoewel binnen WOTRO al langer wordt samengewerkt tussen wetenschappers en ngo’s, is CoCooN het eerste project van WOTRO waarin ook niet-wetenschappers, bijvoorbeeld onderzoekers van ngo’s, gefinancierd mogen worden.
Teyo van der Schoot werkt bij Hivos als senior adviseur mensenrechten en is betrokken bij een van de projecten van CoCooN. Daarin gaat het om de olie- en gaswinning en mijnbouw in Bolivia en Ecuador, die door de linkse regeringen genationaliseerd zijn. Veel meer inkomsten uit de industrie blijven daardoor in het land, vergeleken met de 99 % van de winst die vroeger naar het buitenland verdween. Keerzijde van het verhaal is dat de bewoners rondom de winning, veelal gemarginaliseerde inheemse volkeren, nog steeds te maken hebben met milieuvervuiling en sociale ontwrichting van hun gemeenschappen. Van der Schoot: ‘We onderzoeken in het project samen met wetenschappers van het Institute of Social Studies (ISS), van de Universidad San Francisco de Quito (USFQ) en staf van lokale ngo’s de gevolgen van de olievervuiling voor lokale bewoners, de conflicten die dat tot gevolg heeft en de mogelijke alternatieven.’ Doel van het project is ook om capaciteit op te bouwen bij de lokale universiteiten en ngo’s, door samen onderzoek te doen en de resultaten bruikbaar te maken voor lokale activisten, gemeenschappen en overheidsinstanties. ‘Kwaliteit en status van informatie worden steeds belangrijker. Bedrijven beweren bijvoorbeeld vaak dat er geen sprake van vervuiling of sociale schade is, en huren steeds vaker antropologen in om dat aan te tonen. Die verklaringen staan dan tegenover de klachten van lokale groeperingen over watervervuiling, prostitutie en gezondheidsproblemen. Wiens rapport telt?’
Actie-onderzoeker
Van der Schoot beschrijft zichzelf als actie-onderzoeker. ‘Er waren in de jaren tachtig romantische noties over actie-onderzoek. Om in alle fases van het onderzoek samen te werken met de mensen waar je het voor doet. Dat was misschien wel erg idealistisch. Ook lokaal zijn de belangen niet altijd duidelijk en lopen ze uiteen. En het is belangrijk om een zekere afstand te bewaren.’ Maar met die geleerde lessen in het achterhoofd, noemt Van der Schoot zich toch nog graag actie-onderzoeker. ‘Het idee komt weer een beetje terug. De interesse van Hivos ligt bij de ruimte die lokale actoren krijgen om hun perspectief in te brengen. Wij willen dat onderzoek ook bijdraagt aan een verbetering in het leven van mensen daar. Wij staan daar wat activistischer in dan de onderzoekers van ISS of USFQ. Zij laten in hun PhD’s marxistische of post-moderne analyseschema’s los op de problematiek, maar aan al te abstracte theoretische beschouwingen hebben de mensen niet zoveel. Voor hen wordt het pas interessant als je in staat bent de opgedane kennis te vertalen in concrete beleidsaanbevelingen of als voer voor lokaal maatschappelijk debat.’
Lokale ngo’s daarentegen zijn juist vaak te betrokken om nog met een open onderzoekende houding naar de problematiek te kijken, vertelt Van der Schoot. ‘Als iets uit de VS komt, de imperialistische noorderbuur, zoals de winning van schaliegas, dan hebben veel lokale ngo’s daar op voorhand al een negatief oordeel over. Lokale organisaties in Bolivia doen nogal eens onderzoek om het eigen gelijk aan te tonen. Het idee van CoCooN is dat we lokaal capaciteit opbouwen door samen onderzoek te doen met een open blik. We willen ook lokale organisaties in staat stellen om zelf onderzoek te doen. Maar dat moet dan wel goed onderzoek zijn.’
Tijdens de opzet van het onderzoek speelde de theoretische vraag naar de betekenis van de Latijns-Amerikaanse ‘Left Turn’ en de nationalisatie van de olie- en mijnbouw voor maatschappelijke coöperatie en conflict een leidende rol, vertelt Van der Schoot. ‘Maar er is uitgebreid met lokale actoren, vooral milieuactivisten en inheemse federaties, overlegd over plaats, aard en nut van het onderzoek. Ook nu vindt overleg plaats en wordt zoveel mogelijk gehoor gegeven aan behoeften voor trainingen en capaciteitsontwikkeling.’ Van der Schoot onderkent dat er desalniettemin spanning bestaat tussen de lokale ngo’s en de invliegende wetenschappers van ISS. ‘Met het Hivos-kennisprogramma willen we een brug slaan tussen die twee werelden.’ Met dit in het vorige decennium gestarte kennisprogramma probeert Hivos onderzoekers en praktijkmensen te verbinden, zodat kennisontwikkeling beter ingezet wordt ten behoeve van sociale innovatie en verandering.
De verschillen tussen wetenschap en ngo’s herkent Ivan Komproe. Hij verenigt beide rollen in eigen persoon, want Komproe is naast onderzoeker bij HealthNet TPO ook een dag in de week hoogleraar psychologie en collectief trauma aan de Universiteit Utrecht. ‘Bij HealthNet TPO doen we al bijna twintig jaar wetenschappelijk onderzoek naar interventies en zorgsystemen voor gezondheidsproblematiek in fragiele staten, en daar publiceren we ook over in wetenschappelijke bladen. Toch zien collega’s in Utrecht het soms niet als echte wetenschap, meer als toegepaste wetenschap. Van de andere kant vragen veel collega’s in de ontwikkelingssamenwerking zich af of het allemaal wel nodig is, al dat grondige onderzoek. Hoe formeler en reproduceerbaarder het onderzoek, en dus hoe wetenschappelijker, hoe omslachtiger het gevonden wordt. Wie minder academisch georiënteerd is zegt al snel: dat had ik je zo ook wel kunnen vertellen. Academische onderzoekers zijn een ander slag mensen.’
Dat verschil in cultuur leidt volgens Komproe ook tot een andere aanpak. ‘HealthNet TPO gaat in haar onderzoek uit van problemen die ze in het veld tegenkomen. Dat leidt tot de onderzoeksvraag. Dat is bij academisch onderzoek toch vaak anders. Daar komt de onderzoeksvraag voort uit eerder onderzoek, of uit een theorie.’
Daardoor krijgt volgens Komproe in wetenschappelijk onderzoek de context vaak te weinig aandacht. ‘Een probleem wordt abstract benaderd met de vraag of de hypothese klopt. Maar als wetenschappelijk aangetoond is dat bijvoorbeeld een bepaalde behandeling werkt, wil dat nog niet zeggen dat die oplossing ook in praktijk gebruikt wordt. Bijvoorbeeld omdat mensen het probleem waarvoor de behandeling is ontwikkeld helemaal niet herkennen, of niet bekend zijn met de oplossing, die niet accepteren of het niet kunnen betalen. Dat zijn allemaal zaken die in wetenschappelijk onderzoek te weinig aandacht krijgen.’ Veel van het onderzoek van HealthNet TPO richt zich op de ontwikkeling van oplossingen om die situaties te voorkomen, zegt Komproe. ‘Daar is in de praktijk de meeste gezondheidswinst te halen. Bovendien moeten we bij onze donoren kunnen aantonen dat onze interventies effect hebben.’
Komproe onderschrijft het belang van onderzoek en wetenschap voor ontwikkelingssamenwerking. Binnen HealthNet TPO heeft onderzoek een centrale rol, al zegt Komproe dat ook binnen de organisatie nog wel eens collega’s overtuigd moeten worden van het belang van onderzoek. Bij andere ngo’s ziet Komproe veelal enkelingen die onderzoek doen, bijvoorbeeld in een promotietraject naast het werk. ‘Vaak zijn het ook wetenschappers die voor een project naar mogelijkheden zoeken om onderzoek te doen bij een ngo, en niet andersom. Dan komt de vraagstelling dus uit de wetenschap, en niet uit de praktijk.’
Spiegel
Wiebe Bijker zegt zich wat ongemakkelijk te voelen bij het onderscheid tussen wetenschappers en mensen uit de praktijk. ‘We zijn allemaal kenniswerkers. Natuurlijk zitten ontwikkelingswerkers er anders in dan wetenschappers. Maar ze zijn niet voor niks gaan samenwerken. Dan moeten ze er ook allebei in investeren. Wetenschappers moeten zich realiseren dat ze door heel nauw samen te werken met ontwikkelingswerkers beter zicht krijgen op het probleem dat ze willen onderzoeken. En ontwikkelingswerkers kunnen de wetenschapper gebruiken als een soort spiegel, om op een net iets andere manier naar het praktische probleem te kijken.’
Volgens Bijker hoeft de ontwikkelingswerker niet te veranderen in een soort wetenschapper door uitgebreid te gaan meten, monitoren en evalueren. ‘Als wetenschapper heb ik vooral waardering voor ontwikkelingswerkers als ik zie dat zij goed zijn als ontwikkelingswerkers. Dat hoeft niet kwantitatief geteld te worden, ik hoor liever overtuigende verhalen waaruit duidelijk wordt dat ze snappen wat het probleem is.’ De bereidheid om te leren en daar moeite voor te doen, is belangrijk, denkt Bijker. ‘Zoals de wetenschapper moeite moet doen om abstracte kennis te vertalen in bruikbaarheid in de praktijk, zo moet die ontwikkelingswerker moeite doen om op zijn praktische kennis uit de praktijk te reflecteren en die te presenteren aan de wetenschapper.’ Wie bijvoorbeeld drie jaar heeft gewerkt aan een succesvol waterproject in Bangladesh, kan zijn werk nog effectiever maken door drie maanden te besteden aan het beter begrijpen van dat succes en daarover te publiceren, zodat er ook elders van geleerd kan worden, zegt Bijker.
Samenwerking tussen verschillende soorten wetenschappers, ontwikkelingswerkers of ondernemers die ieder uit verschillende werelden komen? Vergt dat geen duizendpoten die ook nog eens geniaal moeten zijn? ‘Geniaal hoeft niet’, denkt Bijker. ‘Dat zou alleen hoeven als je van een enkeling verwacht dat die alles in zijn eentje doet: een ontwikkelingsproject tot een goed einde brengen, en daarnaast ook nog een artikel schrijven voor een peer-reviewed wetenschappelijk blad. Je hebt een groep nodig, maar wel met mensen die goed naar elkaar kunnen luisteren en enthousiast kunnen worden over wat de ander doet. Zodat ieder op zijn eigen plek zijn werk beter kan doen. Het vraagt mensen die bruggetjes kunnen bouwen en daarover naar de overkant lopen. Het aardige is dat veel ontwikkelingswerkers juist die vaardigheid hebben, denk ik. Ze zijn gewend te lopen over de bruggetjes tussen verschillende culturen, bijvoorbeeld tussen Nederland en Bangladesh, of tussen inheemse kennis en westerse kennis. Ze hebben de vaardigheid om verschillende vocabulaires aan elkaar te koppelen, en daar gaat het om.’