MinBuZa: de IATI standaard is van ons allemaal

Het ministerie van Buitenlandse Zaken stelt in het nieuwe subsidiekader publiceren volgens de IATI standaard verplicht. Zelf was Buitenlandse Zaken in 2011 ook één van de eersten wereldwijd die volgens de standaard publiceerde. Maar wordt er eigenlijk wel iets gedaan met de gepubliceerde data? Vice Versa in gesprek met Theo van de Sande, verantwoordelijk voor het Open Data beleid.

De Nederlandse overheid is wereldwijd één van de eersten geweest die IATI data heeft gepubliceerd (lees hier meer over IATI en de IATI standaard en hier over Open Data in het algemeen). Theo van de Sande, verantwoordelijk voor de OESO/DAC, Open Data en IATI agenda, spreekt met Vice Versa over de ervaringen omtrent het publiceren volgens de IATI standaard en wat de gedachte is achter de verplichting.

‘Open Data geeft meer inzicht in resultaten’, steekt Van de Sande van wal. ‘Neem bijvoorbeeld de organisatie Global Environment Facility (GEF). Zij ontvangen een groot bedrag van ons en geven dit uit via allerlei kleine projecten. Als zij hun data openbaar maken, zijn wij in staat om te zien wat er gebeurt met het geld, wat de resultaten zijn en wat de inzet is, met wie, op welke locatie en met welk specifiek doel. Zo kunnen wij beter besluiten of wij dat goed vinden of niet en of wij dat moeten gaan aansturen. Maar het is voornamelijk vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden belangrijk’, meent hij, ‘omdat zij ons dan kunnen aanspreken op wat er gebeurt. Via diezelfde dataset kunnen zij namelijk achterhalen dat het GEF een project gedeeltelijk of geheel doet met geld dat ze uit Nederland hebben gekregen. Als GEF het niet goed doet, dan kunnen wij aangesproken worden op het feit dat wij GEF financieren.’

Waarom hebben jullie voor de IATI standaard gekozen?

‘De IATI standaard is een belangrijke kapstok van Open Data. Het grote voordeel van IATI is dat wij met alle spelers die in de ontwikkelingssector bezig zijn, een gemeenschappelijke kapstok hebben. Nu publiceren veel organisaties nog vanuit hun eigen straatje. Al die informatie is betekenisloos als het niet gecombineerd kan worden. Met IATI kan je verbindingen leggen tussen organisaties en dan kun je zien wat er eigenlijk gebeurt.’

Hoe verliep de overgang?

‘De overgang naar IATI was voor ons, net als voor alle officiële bilaterale donoren, vrij makkelijk. Wij moeten immers alle data al hebben voor de OESO/DAC rapportage. Die geeft jaarlijks een rapport uit met statistieken en analyses over internationale ontwikkelingshulp. Voor de OESO/DAC moeten meerdere landen, waaronder Nederland, jaarlijks een rapportage inleveren over de eigen ontwikkelingshulp.  Het belangrijkste verschil met IATI is dat het nu elke maand gepubliceerd moet worden in plaats van één of twee keer per jaar.’

Hoe verhoudt de IATI data zich tot de OESO/DAC rapportage?

‘De IATI standaard is een voortzetting van de OESO/DAC rapportage. Er zijn een aantal velden en benaderingen bijgekomen, maar alles wat OESO/DAC vraagt, kan moeiteloos geaccommodeerd worden in IATI. Andersom geldt dat niet helemaal. Resultaten hebben bijvoorbeeld geen plek in OESO/DAC. Als je die wilt publiceren, heb je met IATI wel de mogelijkheid om dat te doen. Geo-locatie, dus de precieze locatie met coördinaten zodat je op een kaart precies kan zien waar het project zich bevindt, is daar een ander voorbeeld van. Theoretisch kan iedereen zelfs de plek bezoeken waar het project is en vertellen hoe het er voor staat. Dat er mogelijkheden zijn voor andere mensen om te zien waar je bezig bent en met wie, zorgt er voor dat je veel meer verantwoordelijk gehouden kunt worden voor wat je doet. Je kunt zelfs gaan bellen naar of de website bezoeken van het project, want al deze gegevens zijn in IATI te publiceren

In Nederland publiceren slechts vier organisaties volgens de standaard. Biedt dat dan wel inzicht?

‘Al publiceren er nog niet veel ngo’s volgens de IATI standaard, het zijn er al meer dan in OESO/DAC: daar publiceren ngo’s per definitie niet. In het begin was het vooral proberen zoveel organisaties overhalen om volgens de IATI standaard te publiceren. Voor een deel komt het aantal ngo’s dat al wel in IATI publiceert, totaal ruim 200, door de verplichting van DfID (het Britse overheidsorgaan voor internationale ontwikkeling, red.). Dat heeft een groot effect gehad. Nu zijn wij langzamerhand met een respectabel aantal spelers en willen wij ons vooral richten op het in de diepte gaan: zo relevant mogelijke datasets publiceren. Daar moet zeker wat aan gebeuren in termen van kwaliteitscontrole door verbindingen te leggen: dat je op een goede manier naar elkaar verwijst, dat je op de juiste manier codeert, bijvoorbeeld de manier waarop de datum of een land gecodeerd zijn.’

Kost dat niet heel veel tijd en geld?

‘Wij hebben in het begin een investering gedaan. Nu is er met IATI elke maand een kleine onderhoudsbeurt nodig van 15-30 minuten, omdat een aantal dingen nog handmatig bijgewerkt moeten worden. Maar hierdoor is aan het einde van het jaar het systeem al in orde en bespaart het veel werk. Wij gebruiken één datawarehouse: of dat nou een OESO/DAC rapportage is, of IATI. De interne dashboards putten ook uit dezelfde datawarehouse. Voor de mensen die intern bezig zijn met publiceren is er niet heel veel veranderd.’

Wat is u het meeste opgevallen na het implementeren van IATI?

‘Wat voor mij erg onverwacht was, is dat er weinig gebruik wordt gemaakt van de data, vooral extern. Het zou kunnen liggen aan een cultuuromslag die gemaakt moet worden: het denken in termen van data en het vormen van een mening op basis van data. Vaak krijgen wij nog vragen die mensen zelf zouden kunnen opzoeken in de dataset. Zoals “hoeveel activiteiten heeft u in Oeganda?” Of, “in hoeveel andere landen werkt u op dezelfde manier samen met de overheid als in Oeganda?” Dat zijn allemaal vragen die opgezocht zouden kunnen worden aan de hand van de open dataset die in IATI staat. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor ons uitgave patroon: alle data vanaf 2011 staan er in en je kan het terugrekenen tot 2010. Omdat wij alle transacties publiceren, kan je dat gewoon zien. Opvallend is daarbij dat er oordelen en vooroordelen blijven rondzingen, bijvoorbeeld over ons uitgavepatroon door het jaar heen, die niet getoetst zijn op basis van de data, terwijl dit wel kan.’

Wie zou er gebruik van moeten maken van de data?

‘Van mij MOET niemand er gebruik van maken. Ik vind het persoonlijk wel lollig om een keer een dataset te openen om te kijken wat ik daar uit kan halen. Wij hebben zelf dashboards, visualisaties van data, gebouwd voor intern gebruik en sommige mensen gebruiken die ook. Er zijn intern zelfs mensen heel vertrouwd mee geraakt en die vragen zich hardop af hoe wij het ooit zonder hebben gedaan. Neem bijvoorbeeld het in kaart brengen van onze inspanningen op klimaatgebied. Vroeger werd er een consultant ingehuurd die zich door een stapel papieren heen moest werken om onze activiteiten in kaart te brengen. Nu is dat gevisualiseerd en wordt dat iedere maand voor iedereen zichtbaar ververst. Intern gaan mensen elkaar hierop aanspreken en ontwikkelen hun strategieën en beleid daarop.

Dat is in feite dezelfde functie die open data naar buiten toe zou kunnen hebben. Er is alleen vanuit het beleid besloten dat wij onze open data niet zelf gaan visualiseren naar buiten toe. Om data te visualiseren moet je immers reduceren, aggregeren en ben je in feite bezig een verhaal te maken. Wij hebben wel openaid.nl geïnitieerd dat door Akvo en Zimmermann en Zimmermann is gebouwd, en de OneWorld app: where does my aid go?. Daar hebben wij inhoudelijk geen bemoeienis mee gehad. Maar als je ziet hoe de data gevisualiseerd zijn, dat is niet heel erg spannend. De OneWorld app laat bijvoorbeeld een lijst zien van de landen en organisaties waar geld heen is gegaan, maar gaat niet verder. Terwijl je naar mijn mening juist hele interessante dingen kan doen met de data door er andere dingen naast te leggen. Als je bijvoorbeeld een algemeen overleg hebt over de begrotingsbehandeling, dan kun je kijken of datgene dat door politici is beloofd ook daadwerkelijk gedaan is.’

Heeft het dan wel zin om IATI data te publiceren als daar zo weinig mensen gebruik van maken?

‘Wij gaan niet overwegen om open data niet te publiceren omdat niemand het gebruikt. Wij blijven achter het principe staan: transparant zijn, verantwoordelijk gehouden worden. In dat opzicht ligt vanuit ons dezelfde enthousiaste uitnodiging als vanuit Cordaid: jongens, spreek ons aan op wat je van de data vindt. Ga ons er niet op afrekenen, ook wij maken fouten, maar je kunt er verschillende opvattingen over hebben. Dan heb je een dialoog en dat is wat wij graag willen.’

Er komt een verplichting. Hoe gaat dat er uit zien?

‘De drijfveer voor transparantie van BuZa kwam van het maatschappelijk middenveld zelf. Ze kunnen me niet met droge ogen vertellen dat dit alleen voor ons zou gelden en niet voor henzelf. De IATI standaard is van ons allemaal.

De verplichting is alleen een probleem als het niet meer is dan dat en als ze er zelf totaal geen gevoel bij hebben. Belangrijk voor organisaties is: ga uit van de eigen behoefte aan sturing, aan informatie verstrekken, aan verantwoording. Richt je systeem daarop in, dat is het allerbelangrijkst. Dan is het publiceren in IATI vervolgens maar een klein stapje.

Het moet uiteindelijk bijdragen aan lastenverlichting. Ik durf te stellen dat 80% van de data die organisaties in hun systeem hebben, al voor 80% voldoet aan IATI. Veel organisaties hebben een omzet van tientallen miljoenen. Je mag verwachten dat deze organisaties een fatsoenlijke projectmanagementadministratie hebben en dat dit niet meer gebeurt in een Excel spreadsheet. Daar zijn die organisaties veel te professioneel voor. En ze hebben allemaal een communicatiestrategie en een communicatiebehoefte: ze richten websites in en hebben interactieve elementen. Hetzelfde geldt voor resultaten: alle organisaties hebben ook een resultatenregistratie. Veel organisaties hebben de basis dus al in huis.

IATI wordt verplicht als raamwerk voor de rapportage. Daarbij is duidelijk dat voor ons resultaten en geo-locatie essentiële elementen zijn. Dit omdat wij weten dat dat is waar iedereen in toenemende mate in geïnteresseerd is, veel meer dan in de vraag hoeveel geld je er in gestopt hebt. Geld is het skelet, uiteindelijk gaat het om belangrijkere dingen: resultaten, efficiëntie.

Als wij in ons beleid hebben staan dat wij werken aan de thema’s gender of klimaat, dan moeten wij dat ook kunnen laten zien. Als de organisaties IATI data publiceren, geeft ons dat ook inzicht in of het geld dat wij geven daadwerkelijk aan deze thema’s wordt besteed. Nu kunnen wij dat niet zien, terwijl wij wel claimen dat het aan een bepaald thema gekoppeld is. Wil je keuzes kunnen maken over of je organisaties de vrijheid geeft om het te doen zoals zij dat willen of juist meer sturing te bieden, dan moet je eerst in kaart hebben wat er mee gebeurt.’

De data zijn gepubliceerd. Hoe nu verder?

‘Data zijn data. Als je data niet visualiseert, en dus ook reduceert en bij elkaar brengt, zegt het niets, vertelt het geen verhaal. Als ik iemand een XML bestand toestuur, dan schiet het natuurlijk niet op. Wat wij met onze visualisaties intern proberen, is een verhaal maken. Bijvoorbeeld over een speerpunt van het beleid, over klimaat- of genderinspanningen, over langs welke kanalen wij werken, in welke landen wij werken.

Hoewel wij het visualiseren van data naar buiten toe niet beschouwen als onze verantwoordelijkheid, moeten wij daar misschien een stapje terug in nemen en er zelf ook aan gaan. Je moet daarbij wel voorkomen dat je zelf een verhaal gaat vertellen: je moet de data het verhaal laten vertellen. Minister Ploumen zal 11 juni een webpagina lanceren met onze begrotingen, dat is in feite een eerste visualisatie die door het ministerie aangeboden wordt.’

 

Auteur
Lisa Zom

Datum:
23 mei 2014